20. Voorbereidingen ‘nemen ieders rust’ uit: het lied van - TopicsExpress



          

20. Voorbereidingen ‘nemen ieders rust’ uit: het lied van Scraz en Namir Hij zag de man op zich toelopen, een jonge man nog. Onbevreesd. Hij herkende hem niet, al wist hij zeker dat hij hem al eens eerder had ontmoet en hij besefte: deze man wist iets. Iets heel belangrijks. Iets wat hij weten wilde. Iets wat hij ooit geweten had, maar nu vergeten was. De sleutel tot alles. Het maakte hem bang. Hij schrok wakker en bleef dat tot de dag begon. Na die vergadering kende Bodo geen rust meer. ‘s Ochtends vroeg ging hij naar de trainings-hal, meestal samen met Marinde. Alleen Elasser en zijn meest vertrouwde mensen waren dan aanwezig. Daarna volgden een sober ontbijt en begonnen schijnbaar eindeloze overlegsessies. Erduban was daar, net als Mizma, altijd bij aanwezig. De eerste dagen moest Erduban op-nieuw alles vertellen wat hij wist. Hij werkte volop mee, vertelde wat men vroeg en nog veel meer dan dat. Af en toe trokken de toehoorders met de wenkbrauwen als ze weer verrast werden door bijzondere details die Erduban wist te geven. ‘Jullie moeten niet vergeten dat ik al heel lang met deze oorlog bezig ben. Al jarenlang volg ik de heersers van Dargor en Naïr was daar de afgelopen decennia de belangrijkste raadsheer. Ik verzamelde gegevens, analyseerde, vergeleek. En nu, nu kan ik daar eindelijk wat mee doen.’ Erduban blaakte van energie. Bodo raakte nog meer geïmponeerd door deze tovenaar dan hij al was en met hem alle toehoorders. ‘Erduban, je bent van onschatbare waarde,’ zei Elasser op een dag. Deze wuifde de woorden echter weg. ‘Van onschatbare waarde ben niet ik, dat zijn jullie. Met wat ik weet kon ik tot nu toe niets, nu stellen jullie mij in staat mij eindelijk nuttig te ma-ken.’ Het beeld van Dargor werd hierdoor steeds duidelijker. Voor zo’n machtig rijk als Dargor was, had het een klein leger. Erduban schatte de hoofdmacht op tien à vijftienduizend man. Daarbuiten kon nog ongeveer tienduizend man gemobiliseerd worden, voornamelijk burgers uit Dargor en haar omgeving. ‘Die groep is van geen belang, dat is slechts slachtvee. De hoofdmacht, die is het gevaar-lijkst. De strijders zijn allen zeer goed getraind. De meesten zijn in het leger opgegroeid, dat is dan ook de enige familie die ze hebben. De discipline is streng, falen kent maar één straf.’ Erdubans stem klonk zakelijk toen hij dit opsomde, maar er klonk ook bewondering in door. ‘En met dat kleine leger heerst Dargor over alle landen ten westen van de bergen. Dat lukt ze doordat er geen tegenstand van betekenis meer is. Alle weerstand wordt, voordat ze groeit, met wortel en tak uitgeroeid. Zran is daar een triest voorbeeld van. Naïr kan dat doordat de vorst uit Dargor een uitgebreid netwerk van verraders, informanten en spionnen heeft. We hebben het wel eens uitgeprobeerd. Zeven dagen nadat we een gerucht lanceerden, ongeveer vijf dagreizen van Dargor vandaan, was het bericht in Dargor bekend. Het is dat wij dit uit-probeerden, anders was gelijktijdig bekend geweest dat het een proef was. Alleen op de tove-naars heeft Naïr nog nooit grip gekregen.’ Niemand vroeg hoe ze dit uitgeprobeerd hadden, het ontzag was nu zo groot dat ze Erdu-ban op zijn woord geloofden. ‘Naïrs grootste talent is, denk ik, dat hij alle informatie die op hem afkomt overziet, beoor-deelt en er uiteindelijk de juiste conclusies uit trekt. Zoals een vogel aan voor ons onmerkbare gebeurtenissen ziet dat het tijd wordt om een nest te bouwen, zo neemt hij zijn beslissingen. Op dat moment vaak onverklaarbaar en onlogisch, maar achteraf altijd dodelijk effectief. De enige fout die ik Naïr heb zien maken was de moordpartij in Dee en de fout was niet dat hij handelde zoals hij handelde, de fout was dat hij erdoor overvallen werd.’ Erduban keek even naar Bodo, waarna hij vervolgde, ‘fout in de zin dat hij onverwacht en onlogisch afweek van zijn tot dan toe altijd gevolgde strategie. Natuurlijk is alles wat hij doet van kwaad doordron-gen, kwaad omdat er geen mededogen inzit, kwaad omdat het gericht is op de vernietiging van alle geluk.’ Daarna spraken Mizma en Erduban lang door over Naïr, waarbij ze hem probeerden te be-grijpen. ‘Hij is een absolute eenling, laat niemand tot zich toe, vertrouwt niemand en heeft geen geweten,’ was hun gezamenlijke conclusie. ‘Je zou als je de tijd had de man moeten laten opbranden. Uiteindelijk is hij een vlam die zichzelf verteert. Helaas, door zijn zoektocht naar de tunnel wordt ons die kans ontnomen, we moeten wel,’ sprak Mizma uiteindelijk somber. ‘Laten we hopen dat de prijs ons niet te hoog is.’ De dagen daarop werd de kracht en werkwijze van Dargors leger verder in kaart gebracht. Het leger was opgedeeld in zelfstandige bataljons. Zo’n bataljon bestond uit honderd mannen en vrouwen en stond onder leiding van een commandant. Die werd weliswaar ondersteund door een adjudant, maar als het er op aankwam, was de commandant de enige baas. Al die bataljons werden geleid door drie aanvoerders. Die waren op hun beurt rechtstreeks verant-woording verschuldigd aan de koning. Erduban nam aan dat Naïr dit systeem niet veranderd had, het was immers ooit door hemzelf zo opgezet. De belangrijkste raadgever van de koning was altijd Naïr geweest, de tweede in rangorde was de kapitein van de Koninklijke Garde. Erduban verwachtte dat Naïr zelf geen raadgevers nodig had. Dit betekende dat na Naïr de kapitein van de Koninklijke Garde en de bataljonscommandanten de belangrijkste mannen in Dargor waren, maar de kapitein was belangrijker dan die commandanten. ‘Daarom is het ook zo bijzonder geweest dat hij de kapitein van zijn Koninklijke Garde ach-ter mij en mijn leerling heeft aangestuurd. Of hij vond dit enorm belangrijk, of hij vond zijn kapitein een bedreiging, of dit samen heeft hem hiertoe gezet. Soldaten worden bij voorkeur als kind geronseld. Al is er een goed jaargeld, vrijwel nie-mand brengt zijn kind vrijwillig naar Dargor. Dus worden de kinderen geroofd of gekocht. Kwetsbare kinderen, alleen, zonder familie. De ideale voedingsbodem om hen op te leiden tot trouwe volgers van Dargor. Trouw tot in de dood, alleen loyaal aan de koning, want ze heb-ben niemand anders. Ze worden opgevoed zonder geweten. Zonder een spier te vertrekken kunnen ze doden, ook diegenen waarvan ze houden. Of het nu een strijdmakker is of een ge-liefde, als het een opdracht is, kunnen ze dat altijd. Bijzonder is dat vrijwel geen van de commandanten in Dargor zelf is opgeleid. Die zijn meestal later naar Dargor getrokken. Huurlingen, beroepssoldaten, slechts trouw aan zichzelf, maar daardoor goed bruikbaar. Omdat ze niet uit Dargor komen, zijn ze geen bedreiging voor de vorst, immers huurlingen worden niet geaccepteerd als koning. De uitzondering op die re-gel is Naïr, maar hij is de eerste voor zover ik weet. Door Dargor te dienen, dienen de huurlin-gen zichzelf. Zolang Dargor, zolang Naïr regeert, zullen zij hem blijven steunen. Maar het zijn geen domme volgers, integendeel, het zijn zelfstandige denkers, strategische genieën soms.’ Erduban pauzeerde kort, zo zijn toehoorders de tijd gevend alles wat hij vertelde te ver-werken. ‘De Koninklijke Garde is de elite van het leger,’ vervolgde hij. ‘Buiten hen heeft de koning persoonlijke beschermers, zijn lijfwacht, een man of twintig. Die horen niet tot de Koninklijke Garde, het zijn eerder persoonlijke bedienden dan krijgers. Het zijn dommekrachten, moord-machines die slechts drie dingen kunnen: de koning dienen, hem beschermen en gevangenen laten praten. Het gerucht gaat dat niemand de kerkers van Dargor verlaat zonder alles te ver-tellen wat hij weet en te bekennen wat men wil. Daar zijn zij verantwoordelijk voor, meer kunnen ze niet. De kapitein van de Koninklijke Garde is ook niet hun commandant, zij staan rechtstreeks onder bevel van de koning zelf. De Koninklijke Garde zelf heeft als taak het hele kasteel te bewaken. Verder zijn zij de rug-gengraat van de inlichtingendienst, voeren zij delicatere opdrachten uit en zijn zij het escorte van de koning op diens reizen. Zij zijn een leger binnen het leger en iedereen vreest hun em-bleem, het zilveren doodshoofd.’ Erdubans informatie stemde zijn toehoorders somber. Naïr was een geduchte tegenstander. Elasser onderschatte niemand, laat staan Naïr, maar nu deed niemand dat meer. Aan het eind van de dag, na alle beraadslagingen, ging iedereen uiteen. Alleen een paar zeer intieme vertrouwelingen, waaronder Mizma en Enzo, bleven achter. De eerste keer wilde Bodo samen met Erduban weggaan, maar Elasser gebaarde dat Bodo moest blijven. Dus ble-ven hij en Marinde. Toen zij, Elasser, Mizma, Enzo en nog twee raadsheren alleen over waren, werd een tafel gedekt waarop een eenvoudige maaltijd werd opgediend. Ze spraken niet over datgene wat ze gehoord hadden, maar over alledaagse zaken. Mizma vertelde over zijn klein-kinderen en Enzo mopperde dat hij in de trainingszaal dringend nieuwe matten nodig had. Marinde en Elasser zwegen, net als Bodo. ‘Bodo,’ zei Elasser na de maaltijd, ‘ik wil dat jij mij de komende tijd dient. Je kunt ons met raad en daad ter zijde staan.’ Bodo, die altijd koos voor de achtergrond, schoot nu in de lach. ‘Elasser,’ protesteerde hij, ‘ik ben schaapherder, ik kan jullie gesprekken amper volgen. De informatie van Erduban doet mij duizelen. En ik zou jou kunnen helpen?’ ‘Je bent een oorspronkelijke geest. Je zegt dingen die niemand anders zegt en je wordt niet gehinderd door vooroordelen, kennis of verwachtingen. Verder heb je een scherp verstand. En als dat niet genoeg is, ik wil je graag beter leren kennen. Mijn zus vindt je belangrijk, dus ik vind je belangrijk. Daarom, laat ons samen op werken.’ Bodo boog het hoofd. ‘Maar Erduban, jullie gaan niet zomaar te werk. Wat waren jullie plannen?’ vroeg Elasser de volgende dag. Natuurlijk gaf de tovenaar weer een uitgebreid antwoord, zijn toehoorders verwachtten al niet anders. ‘Tijdens de laatste samenkomst zijn veel leden van mijn orde uitgezonden. Alleen, in tweetallen of met zijn drieën. De opdracht was simpel: mobiliseer het volk, zoek bondgeno-ten, mobiliseer hen, mobiliseer het uitschot en vind hulp bij de witte mannen. Dat laatste was de opdracht van onder andere mij en mijn leerling. Het feit dat buiten ons niemand hier is, betekent dat anderen daarin niet geslaagd zijn. Ik vrees voor hun lot. En hoewel het mij en mijn leerling wel gelukt is, zullen de leden van mijn orde denken dat ook ik het niet overleefd heb. Te lang heb ik niets van mij laten horen. Met mij zullen velen gefaald hebben. Ziekte, on-gelukken en vooral Naïr zelf zullen een groot aantal van onze mensen belet hebben hun op-dracht uit te voeren. Maar meer nog zullen geslaagd zijn. Daarvoor hebben we teveel mensen uitgezonden. Naïr kan ze niet allemaal onderschept hebben. De tovenaars die Naïr niet heeft uitgeschakeld, zullen de mensen opgeroepen ten strijde te trekken, een oproep die gehoor zal vinden. Een groot leger zal zich verzamelen, talrijk en di-vers. Boeren, burgers, rovers, soldaten, iedereen die zich verzetten wil, want ik weet het zeker, de tijd om in opstand te komen is aangebroken. Jarenlang heeft Naïr ervoor gezorgd dat ieder-een meer te verliezen had dan men winnen kon. Nu niet meer, van die lijn is hij afgeweken. Daarom zullen velen aan onze oproep gehoor geven en zich verzamelen ten noorden van het Oude Woud in de buurt van Silon. Wij kennen de streek goed. Het gebied daar is heuvelig en bebost. Het is daardoor in ons voordeel en in zijn nadeel. Op open veld in een grote confronta-tie zouden wij kansloos zijn tegen zo’n gedisciplineerd leger, maar daar zullen de grote ma-noeuvres niet werken. Naïr kan er met zijn cavalerie weinig beginnen. Of ik en mijn leerling nu terugkeren of niet, dit plan zal doorgezet worden.’ Elasser wenkte een bode. Even later werden kaarten van de streek ten noorden van Silon, het gebied dat Erduban beschreven had, gebracht. Iedereen zag dat Erduban gelijk had: het was een ideaal terrein om het gevecht met Naïrs leger aan te gaan. Het glooiende landschap maakte grote manoeuvres onmogelijk. Daardoor zou het een strijd worden van man tegen man, wat in het voordeel van de tovenaars en de door hen verzamelde strijders was, omdat zij naar verwachting meer mannen op de been zouden kunnen brengen dan Naïr. Zo zouden zij die getalsmatige overmacht kunnen uitbuiten. ‘Maar de prijs zal verschrikkelijk zijn, want het leger zal bestaan uit onervaren soldaten. Maar ze zullen vechten vanuit hartstocht, gemotiveerd door het leed hen aangedaan. En dat zal nodig zijn om Naïrs ervaren soldaten te verslaan,’ zei Elasser. Hij zweeg even terwijl hij de kaarten lang bestudeerde. Ook de omgeving ten noorden van de door Erduban aangewezen plek nam hij goed in zich op. ‘Jullie kunnen je daar verschuilen in de bossen en vanuit de heuvels de oprukkende legers in de dalen aanvallen. Jullie hebben goed gekozen,’ vervolgde hij. ‘Wanneer gaat men zich daar verzamelen?’ ‘Dit voorjaar, dan zullen diegenen die hun opdrachten hebben overleefd en iedereen die aan de oproep gehoor heeft gegeven bij elkaar komen om zich voor te bereiden op de strijd.’ ‘En wat denk je dat Naïr zal doen?’ ‘Het is misschien vreemd om te zeggen, maar hoe langer ik er over nadenk, hoe groter ik de kans acht dat Naïr niets zal doen. Hij zal onze inspanningen om het verzet te organiseren af-wachten en pas als we klaar zijn, aanvallen in de verwachting dat hij ons zal wegvagen. Dan is hij in één keer van alle tegenstand af en is hij de alleenheerser van de wereld. Natuurlijk, het risico dat hij neemt is groot, maar hij zal die gok nemen. Want dat hij heel veel verliezen kan, ik geloof niet dat hem dat ook maar iets interesseert. Kortom, pas in het najaar zal hij in actie komen.’ Mizma knikte instemmend. ‘Zo schat ik hem ook in, hij is een pokerspeler die zich niet hecht aan de inzet. Daarom is hij zo onberekenbaar en gevaarlijk, want wij doen dat wel.’ Na enkele dagen vol overleg vatte Elasser alles samen. ‘Naïr heeft een klein, maar zeer goed getraind leger dat absoluut trouw is aan Naïr en geen scrupules kent. Omkopen is zinloos, want we kunnen niet meer bieden dan Naïr. Onze sterke kanten zijn dat we de streek beter kennen, dat we meer manschappen tot onze beschikking hebben en dat de bevolking ons zal steunen. Naïrs hand rust te zwaar op hen. Ze realiseren zich dat ze niets meer te verliezen hebben. Onze zwakte is dat we slechts beschikken over onervaren soldaten. Hoe kunnen we nu het beste onze sterke kanten benutten en onze zwakte verkleinen waarbij we,’ hij keek hierbij Erduban aan, ‘ervoor zorgen dat Ustahs en Ustahshi zo min mo-gelijk risico lopen. Want, het probleem is een probleem van het westen, daar moeten de risico’s liggen.’ Na lange discussies kwam men tot de overtuiging dat het geen zin had een groot aantal manschappen naar Anthune te sturen. De oplossing bestond niet uit het mobiliseren van zwaarden, maar uit het sturen van instructeurs en bevelhebbers met strategisch inzicht om die zwaarden te richten, want daaraan was behoefte. ‘Naast natuurlijk wapens van goede kwaliteit, want een dorsvlegel is, hoe gevaarlijk ook, geen partij voor een op afstand afgeschoten pijl,’ merkte Erduban droog op. ‘Als jullie ons in-structeurs en wapens leveren,’ vervolgde hij, ‘zorgen wij voor de mensen, de lokale kennis en de motivatie. Dan zullen we met z’n allen Naïr en zijn kwade rijk verslaan.’ Dit was dan ook het uiteindelijke advies dat Atorro werd voorgelegd: het sturen van drie-honderd man, instructeurs, bevelhebbers, artsen en grote voorraden wapens, voornamelijk zwaarden, bogen en pijlen. Op die manier zou Ustahs amper slagkracht missen en zich bij een aanval van Naïr nog steeds zeer goed kunnen verdedigen. Atorro nam het advies zonder wijziging over en stelde Elasser aan als bevelvoerder. Die boog zijn hoofd als teken van acceptatie van deze gevaarlijke, maar eervolle opdracht. De dagen daarop werden de mannen en vrouwen die deel uit zouden maken van het leger geselecteerd. De animo was groot, vrijwel iedereen wilde zijn of haar kans grijpen te bewijzen hoe dapper men was. Het kiezen van zijn aanvoerders kostte Elasser daardoor geen enkele moeite. Hij wist wat voor soort mannen en vrouwen hij zocht: mensen die konden instrueren, leiding geven, uit zichzelf hun verantwoordelijkheden namen, mensen die hij volledig ver-trouwen kon. Daarnaast koos hij enkele van de beste wapenmakers en verspieders, waaron-der enkele vrouwen, uit. Marinde meldde zich niet eens aan, ze wist dat haar aanvraag kansloos zou zijn. Atorro zou nooit tegelijkertijd zijn beide kinderen op een dergelijke gevaarlijke missie sturen. Bodo was daar blij om. Marinde en Bodo hadden nu alleen de avonden en de nachten nog. De eerste dagen was Bodo zo moe dat hij ’s avonds meteen in slaap viel. Hij was al dat praten niet gewoon, maar na enkele dagen begon het te wennen. ‘Bodo, wat betekent Erduban voor jou?’ vroeg Marinde toen ze samen voor de haard lagen. Bodo vertelde dat hij zonder Erduban niet meer geleefd zou hebben. ‘Ik zou gek geworden zijn. Vluchtend voor mijn spoken zou ik mezelf vernietigd hebben. Daardoor is hij voor mij een tweede vader geworden. Met mijn vader had ik niet zo’n goed contact. Hij vond het van-zelfsprekend dat ik de dingen deed die ik deed, bedanken deed hij mij echter nooit. Ik kan mij niet herinneren dat hij mij ooit een compliment gegeven heeft. Maar wel opscheppen tegen de buren dat ik zo’n goede zoon was. En weet je,’ Bodo kreeg een brok in de keel toen hij zo over zijn vader sprak, ‘ik heb het nooit gemist. Zo waren we niet. Nooit geleerd, misschien wel om-dat mijn moeder zo vroeg gestorven is, ik weet het niet. En toen ontmoette ik Erduban. Die was echt geïnteresseerd in mij, liet mij nadenken. Ja, van hem kreeg ik een tweede kans. Ik ben hem alles verschuldigd wat ik heb, mijn leven, zelfs mijn geluk met jou.’ Bodo keek naar de vlammen in de haard en zweeg lang. ‘En toch is het gek, nu ik er zo over praat met jou, ik ben hem dankbaar, ik eer hem, ik be-wonder hem, maar er blijft een afstand. Hij weet alles van mij, maar staat niet toe dat ik hem echt leer kennen.’ Bodo ging na een korte stilte verder. ‘Weet je, toen ik bijkwam nadat ik van de brug geval-len was, leefde mijn achtervolger nog. Hij was stervende. Hij vertelde mij over zijn leven. Het was als een biecht. Die man was een moordenaar, hij had gestolen en verkracht. Hij vertelde mij over een periode uit zijn leven dat hij in het zuiden was, bij een zee. Hij had daar een vrouw en zelfs twee kinderen gekregen, twee blonde jongetjes die hij in de steek gelaten had. Hij was daar gelukkig geweest en zei me dat ik hen dat vertellen moest. Ik was hem meer na-bij dan ik Erduban ooit zal komen.’ Weer viel een lange stilte. Marinde stond op het punt om hem te vragen wat nu precies bij de brug gebeurd was, maar slikte haar vragen in. Eigenlijk wilde ze het niet eens weten. De plannen vorderden en werden steeds concreter. Voorraden werden ingekocht, wapens geselecteerd, wagens beladen. Elasser vroeg nog eenmaal belet voor een raadsvergadering. Zijn verzoek was simpel maar ingrijpend, want het betrof het vrij maken van de grote tunnel. Gedurende zeshonderd jaar was deze nu afgesloten en daarmee was het symbool van de scheiding tussen het westen en het oosten. Tot Bodo’s verbazing werd het verzoek zonder te-genwerpingen aangenomen. Blijkbaar waren de Ustahshi er naar toegegroeid om hun isole-ment te doorbreken. Marinde vertelde enthousiast over de tunnel. Zo ingenieus gemaakt, zo prachtig uitge-voerd, een kunstwerk dat hem met stomheid zou slaan. Bodo vroeg haar of zij hem wel eens gezien had. ‘Ik ken de tunnel tot halverwege, want daar is een grafkelder waarin wij onze vorsten be-graven. Geen van ons is via deze weg naar Anthune gereisd sinds één van mijn voorvaderen de tunnel deed instorten. Maar we weten dat alleen de westelijke ingang geblokkeerd is. En die moet eenvoudig vrij te maken zijn. Ik hoop dat het later een open verbinding zal zijn tussen het oosten en het westen, tussen jouw land en het mijne.’ Bodo kuste haar. ‘Tussen ons land en het westen, want ik hoor nu hier.’ Direct nadat hij de toestemming gekregen had, stuurde Elasser bouwlieden naar de tunnel om hem vrij te maken. De oorlog tegen Naïr was nu echt begonnen. Niet een week willen wachten, bestel dan het P-boek of E-book
Posted on: Sat, 31 Aug 2013 07:00:00 +0000

Trending Topics



Recently Viewed Topics




© 2015