24. De legerplaats ‘Anthunes hoop’ uit: Bodo’s lied Hij - TopicsExpress



          

24. De legerplaats ‘Anthunes hoop’ uit: Bodo’s lied Hij keek Vos lachend aan. ‘Als je uit boeren en burgers een leger wilt smeden, zul je keihard moeten zijn. Je moet de discipline aantrekken en geen vergrijp door de vingers zien. De beul zal het druk hebben. Maar tegelijkertijd mag je het initiatief niet smoren. Alleen dan ontstaat er een leger dat zich met het onze kan meten. Tovenaars kunnen dit niet. Die slachten nog geen koe zonder misselijk te worden, laat staan een mens. Immers, elk leven is heilig, is van God gegeven. Als ze langer de tijd hadden, zou het ook anders kunnen, maar die tijd geven we ze niet.’ Hij zweeg even omdat zijn paard ergens van schrok. ‘Ik ben benieuwd of die man uit het oosten het wel kan. Tot nu toe zijn de berichten hoopgevend,’ vervolgde hij. ‘Mogelijk krijgen we eindelijk een tegenstander van formaat.’ Vos, die naast hem reed, reageerde niet. Dat werd ook niet van hem verwacht. ‘Zijn die executies nou nodig? Als mensen niet uit zichzelf voor ons willen vechten, kunnen ze toch beter gaan?’ Kores gebaarde driftig terwijl hij dit zei, maar Elasser bleef rustig zitten. Erduban wilde al wat zeggen, Elasser was hem echter voor. ‘In de strijd is alles anders. Als u denkt dat ze uit zichzelf gemotiveerd hun dood tegemoet zullen lopen, bent u naïef of hebt u nog nooit een veldslag meegemaakt. Nu zijn deze mannen en vrouwen nog vastberaden om Naïr te verslaan, maar zodra ze tegenover zijn leger zullen staan, zullen ze verstijven van angst. Zeker zulke onervaren manschappen als de onze. Dan hebben we meer nodig om hen tot de strijd aan te zetten. Op dat moment moeten ze beseffen dat ze niet meer terug kunnen. Daarom zijn de executies van nu nodig, om de anderen te laten voelen dat het ernst is. De doden van nu zullen later meer doden voorkomen. Als ze nu niet leren dat er niets boven discipline gaat, zijn ze in de strijd weerloos en worden ze afgemaakt als konijnen.’ Elasser zweeg even. ‘En jullie ook,’ liet hij er toen droog op volgen. Kores wilde nog wat zeggen, maar slikte zijn woorden in en ging zitten. Daarna bracht Ruben verslag uit van zijn eerste tocht om voedsel te krijgen. Het viel hem mee. ‘Iedereen staat ons vrijwillig voedsel af. Het is een heel bijzondere ervaring dat mensen mij iets geven zonder dat ik hen het mes op de keel hoef te zetten.’ Daarna lichtte hij een voorstel toe waarin hij had uitgewerkt hoe hij de last om de legers van voedsel te voorzien, wilde verdelen over de verschillende dorpen. ‘Op die manier houden zij genoeg voedsel voor zichzelf en zaaigoed voor het komende voorjaar en hebben wij gegarandeerd voedsel tot het eind van de zomer.’ Het voorstel werd zonder tegenwerpingen aangenomen. ‘Bodo!’ Bodo bleef staan en draaide zich om en keek in de ogen van zijn voormalige zwager. ‘Bartel,’ stamelde hij. De vrienden omhelsden elkaar. ‘Wat doe jij hier nu, dit is toch geen plaats voor ons soort mensen?’ Bartel schoot in de lach. ‘Hoor wie dit zegt: Bodo, de grote legende. De held uit Dee. Je moest eens weten wat er hier over je gezegd wordt. Het duurde lang voordat ik begreep wie bezongen werd in de heldendichten toen ze het hadden over de zwijgzame man met de grijze haren die Naïr uitdagen zou. De man die onbeklimbare bergen overstak en hulp haalde uit het oosten.’ Bodo haalde zijn schouders op. ‘Je moet niet alles geloven wat ze zeggen.’ Bartel sloeg hem op de rug. ‘Ik hoorde ook nog iets over een mooie prinses die als een blok is gevallen voor onze held?’ Bodo gebaarde afwerend, maar Bartel zag dat hij kleurde. ‘Dat is niet iets waar je grapjes over moet maken. Maar vertel, hoe kom je hier? Wat doe je hier en hoe is het in Dee? Hoe is het met je vader en ben je al getrouwd? Ben je al vader?’ Ze schoten allebei in de lach. ‘Wacht even op me,’zei Bodo. ‘Ik kom zo terug.’ Hij liep naar Elasser en zei dat hij een oude bekende had ontmoet en vroeg permissie om elders met hem te spreken. Elasser stak, terwijl hij van een bode een papier aangereikt kreeg, zijn duim op als teken van toestemming. Bodo liep weer naar Bartel. ‘Kom, ik weet een rustige plaats. Kun jij je vrij maken?’ ‘Ik denk het wel. Ik moet het alleen mijn tienman melden, maar als ik zeg dat de grote Bodo mij ontboden heeft, zal dat geen probleem zijn.’ Nadat Bartel toestemming had gevraagd en gekregen, liepen de vrienden naar de ziekenboeg. Bodo wist dat daarachter een klein grasveldje was waar enkele omgehakte bomen lagen. Daar gingen ze op zitten. ‘Vertel,’ zei Bartel. Bodo vertelde van wat hem was overkomen sinds hij Dee verlaten had. Hij begon bij zijn vlucht uit Dee en zijn zwerftocht, dan de ontmoeting met Erduban en wat daarop volgde. Hij bleef praten en stopte pas na de beschrijving van zijn reis uit Vaudan en zijn komst hier in de legerplaats, nu vijf dagen geleden. Bartel zweeg geïmponeerd. Ook Bodo zei niets. Het was tijden geleden dat hij zo lang achter elkaar gepraat had en hij had er een droge mond van gekregen. ‘En nu jij,’ zei hij na een tijdje. ‘Ik heb niet zoveel beleefd als jij. Ik heb het gewone werk gedaan, de boerderij, de beesten.’ Ja, hij was in het najaar getrouwd, maar vader was hij nog niet. ‘Gelukkig niet,’ zuchtte Bartel, ‘want de tijden zijn slecht. De landerijen hadden een goede oogst gegeven, meer graan, melk, wol en vlees dan ooit, maar de belastingen zijn hoog en worden steeds hoger. Daardoor is er toch armoede.’ Bartel vertelde wat hij gehoord had van de belastingbetalers uit Dee. Die hadden gezien hoe Naïr anderen liet afslachten omdat zij hetzelfde bedrag als het voorgaande jaar hadden gebracht, hoewel zij daarvoor een goede reden hadden, want hun oogst was een stuk slechter geweest dan het vorige jaar. Maar Naïr toonde geen enkel begrip en had ze, waar iedereen bij was, levend laten villen. ‘Als voorbeeld’, had hij erbij geroepen. ‘Niemand brengt mij minder dan het vorige jaar. Dan toon je geen respect en heb je geen waardering voor het gezag.’ De belastingbetalers uit Dee hadden over de lijken van de ongelukkigen moeten lopen om hun gaven aan de voeten van Naïr te leggen. ‘Het meest schokkende was nog,’ vertelde Bartel, ‘dat Naïr de belasting niet eens liet natellen, blijkbaar liet het hem koud wat we brachten. Dit alles maakt de mensen wanhopig.’ Toen dan ook het verhaal ging dat de tovenaars een opstand voorbereidden en dat jonge mannen en vrouwen zich konden aanmelden, was de keuze voor Bartel niet moeilijk geweest. Dit was geen leven meer. Hij en velen met hem wilden in verzet komen tegen het kwaad. Uit Dee waren nog negen anderen naar Silon gekomen. Bartel noemde de namen, Bodo kende ze wel. ‘Je bent veranderd, Bodo’ zei Bartel nadat ze een tijdje zwijgend in de zon hadden gezeten. ‘Ik weet niet wat het is. Vroeger was je één van ons. Ik gaf je op je kop als je mij te laat afloste in de bergen. Nu zou ik dat niet meer durven, wat is er gebeurd?’ ‘Weet je, als je omgaat met tovenaars, word je door hen besmet. Mijn leraar Erduban, misschien wel de belangrijkste tovenaar, dwong me na te denken en mezelf zo te ontwikkelen. Zelf heeft hij het altijd over leren. ‘Pas als ze dood zijn, stoppen verstandige mensen met leren,’ is één van zijn geliefde uitspraken. En de mensen kijken nu tegen me op. Ook dat maakt het anders. Niet alleen ik ben veranderd, ook hoe de mensen naar mij kijken. Maar ik loste jou toch nooit te laat af? Jij was het toch die altijd te laat kwam?’ Bartel lachte. ‘Maar jij ook, dan was het bed van Roos te zacht, denk ik.’ Ze zwegen weer en dachten allebei aan Roos en de andere doden. ‘Er is veel veranderd, Bodo, en niet ten goede.’ ‘Ik ben blij dat ik je weer ontmoet heb, Bartel. Het is goed om over vroeger te praten. Hoe is het met Doema?’ De mannen bleven met elkaar praten tot de zon onder ging. Daarna liep Bodo met Bartel mee naar zijn tent, waar Bartel hem voorstelde aan zijn tienman. Bodo ging pas weg nadat hij zeker wist dat Bartel geen problemen zou krijgen, omdat hij zich de hele middag aan zijn programma onttrokken had. Na deze onverwachte ontmoeting liep Bodo terug naar zijn eigen tent. Nu, na er zo over te hebben gesproken met Bartel, was hij zich nog meer bewust dat iedereen op hem lette. Als hij langs liep, stokten de gesprekken en pas als hij voorbij was, begonnen ze weer. Bodo zag uit zijn ooghoeken dat er gewezen werd. Nog maar kort geleden zou hij zich opgelaten voelen, nu liet het hem eigenlijk koud. Ze deden maar. ’s Avonds sprak hij Elasser die hem vertelde dat er een boodschapper was gekomen uit Vau-dan. Daar was alles rustig. ‘Nog een bericht voor mij?’ vroeg Bodo. ‘Oh ja,’ zei Elasser, ‘dat was ik al bijna vergeten, hier, ’ en hij schoof Bodo een kleine enveloppe toe. Bodo griste die weg en stak hem in de binnenzak. ‘Dank je,’ zei hij. Elasser grinnikte. ‘Fijn dat er toch nog liefde is. Morgen gaat de boodschapper weer terug.’ Bodo knikte. ‘Een kleine brief zou vast wel mee kunnen, denk ik?’ Elasser zei niets, wat Bodo als bevestiging opvatte. ‘Ik heb vandaag iemand gesproken uit Dee. Bartel, mijn zwager, de broer van Roos. Ik had geen flauw vermoeden, maar ik blijk een held te zijn omdat ik in het water gevallen ben en ben blijven drijven.’ ‘Nee!’ Elasser keek hem recht in de ogen terwijl hij sprak. ‘Door die val in het water ben je blijven leven, een held ben je om wie je bent. Marinde houdt niet van je omdat je leeft, Marin-de houdt van je omdat je een bijzonder mens bent. Erduban zegt dat je de bomen kunt verstaan. Ik geloof dat ook. Je hebt mededogen met de wereld. Daarom ben je een held.’ ‘Dank voor je vriendelijke woorden, misschien ben ik dan wel een bijzonder mens, maar ik wil ook wat doen. Ik wil nuttig zijn. Ik loop de hele dag achter je aan. Ik zie, ik luister en ik zwijg. Het enige wat ik word is dikker. Geef me een taak.’ Bodo had hier al lang over nagedacht. Hij wist niet hoe hij het Elasser zeggen moest en gooide het er nu gehaast uit. ‘Blijkbaar ben ik niet langer een tovenaarsleerling. Erduban onderwijst mij niet meer en mijn medeleerlingen ontwijken mij.’ ‘Dat is mijn schuld. Ik weet dat Erduban niets liever zou willen, maar ten eerste heeft hij teveel andere taken en ten tweede wil ik dat de man van mijn zus minder onder de invloed van de tovenaars komt te staan. Blijkbaar heeft Erduban dat goed begrepen. Echter niets doen is niet goed, dus wat zou je willen?’ ‘Ik zie de mannen ploeteren in de modder en marcheren in de regen. Volgens mij ben ik daar teveel held voor en ik denk ook dat je me dat verbieden zou. Laat mij daarom in de ziekenboeg werken. Daar werken de tovenaars en jouw mensen samen. Ik kan dan van beiden leren.’ Elasser knikte. ‘Dat is goed. Inderdaad, werk in de frontlinie zou ik je niet toestaan, maar dit past goed. Maar ik zou wel graag willen dat je ’s avonds met mij blijft eten. Op zo’n manier blijf jij goed op de hoogte en leren wij elkaar beter kennen. Want Bodo, één ding weet ik zeker, de goden zijn nog niet klaar met jou en ik wil doen wat ik kan om je op je taak voor te bereiden.’ Marinde’s briefje was kort, maar twee regels: ‘Ik mis je. Elke dag meer. Ik houd van je.’ Bodo hoorde het Marinde zeggen. Hij schreef haar dezelfde avond terug. De volgende dag gaf hij zijn antwoord aan Elasser. Zonder wat te zeggen nam die de enveloppe aan. Vlak buiten het kamp was de ziekenboeg ingericht: enkele eenvoudige barakken en een grote tent. Hij beschikte over eigen latrines en een eigen voorraad eten die beter was dan in de rest van het kamp. Er verbleven ongeveer twintig patiënten. Ze kwamen niet alleen uit het eigen kamp, maar ook uit de andere legerplaatsen. De dag na het gesprek met Elasser meldde Bodo zich in de ziekenboeg. Hij had zo ondertussen wel geleerd hoe hij ervoor kon zorgen dat de zaken een voor hem gunstig beloop kregen. Hij vroeg daarom niet of hij welkom was, maar zei dat hij de taak had gekregen zich in de ziekenboeg nuttig te maken en dat Elasser tovenaars en Ustahshi de opdracht had gegeven hem zoveel mogelijk bij te brengen over het verzorgen en behandelen van zieken en gewonden. Uit de reactie van met name de tovenaars zag hij dat ze net zo lief geen pottenkijkers wilden, maar dat zij niet tegen de opdracht van Elasser in durfden gaan. En ook de Ustahshi vonden het de eerste dagen moeilijk om de juiste omgangstoon naar hem te vinden. Hij was per slot van rekening de minnaar van de dochter van hun vorst. Maar na enkele dagen waren zowel tovenaars als Ustahshi aan hem gewend. En Bodo won hun vertrouwen doordat hij zich niet boven hen stelde, leergierig was en zich niet aan vervelende taken onttrok. Dat hij elke avond met Elasser at, werd als vanzelfsprekend geaccepteerd. De daaropvolgende periode zag Bodo de vorderingen van de manschappen. Het aantal gewonden dat dagelijks binnenkwam nam af, maar zij die kwamen waren er steeds ernstiger aan toe. Waren het de eerste dagen vooral kleine blessures als blaren en botbreuken, daarna waren er ook ernstige steek- en snijwonden. Een aantal mannen had al één of meerdere vingers verloren tijdens het oefenen met het zwaard en de training met de slagspeer had zelfs al een man het leven gekost. Bodo was in de ziekenboeg aan het werk toen het slachtoffer werd binnengebracht. De man in wiens speer hij gevallen was, een man van een jaar of vijftig die Bodo deed denken aan zijn eigen vader, was meegekomen. ‘Ik kon er niets aan doen, hij viel gewoon in mijn speer, ik kon hem echt niet ontwijken,’ stamelde hij doorlopend. Langzamerhand veranderde de legerplaats van een groep samengeraapte mannen en vrouwen in hechte eenheden. Strenge straffen waren niet meer nodig. Men begreep elkaar, wist wat men van elkaar verwachten kon en iedereen had hetzelfde doel voor ogen: de wereld bevrijden van het kwaad dat Naïr heette. De avond na dat dodelijke ongeluk zaten Elasser, zijn adjudanten, Sardir, Erduban, Kores en nog enkele andere tovenaars de ontwikkelingen van die dag door te nemen. Op het moment dat de tovenaars net hun lof uitspraken over de gemaakte vorderingen, fluisterde een schild-wacht Elasser iets in de oren. Maar voordat Elasser echter wat zeggen kon, stond Ruben al in de tent. ‘Prins,’ zei hij, ‘belangrijk nieuws. We hebben bericht over Naïr. Een maand geleden heeft hij Dargor verlaten.’ Alle gesprekken vielen stil en iedereen keek Ruben aan. ‘Hij trekt op met zeker twintigduizend man, allen zwaarbewapend. Binnen drie maanden zal hij Silon bereiken.’ ‘Drie maanden,’ sprak Erduban. ‘Nog drie maanden. Dat is meer dan waar we op gerekend hadden. Ruben, je inlichtingendienst is blijkbaar beter dan de onze, mijn complimenten.’ Ruben grijnsde. ‘Het valt wel mee, Erduban. We doen beiden beroep op dezelfde mensen, alleen ik betaal beter.’ Kores keek hem geïrriteerd aan, maar Elasser moest grinniken. ‘Je stelt ons steeds weer voor verrassingen, Ruben. Nu vraag ik je om dat te doen waar we het al eerder over gehad heb-ben.’ Ruben knikte en verliet de tent, waarna Elasser uitlegde wat hij met Ruben besproken had. ‘Ik heb met Ruben afgesproken dat, zodra we de bevestiging hebben van de opmars van Naïr, hijzelf en enkele van zijn mannen poolshoogte gaan nemen. Ik heb hem hiervoor uitgekozen, omdat hij de meeste gevechtservaring heeft. Hij kan daardoor het leger het beste beoordelen. Daarnaast geeft zijn oude beroep hem een alibi indien hij in de handen van Naïr valt. ‘Maar hij is een misdadiger,’ siste Kores. ‘Waarom zou hij ons niet verraden zodra Naïr hem meer biedt?’ ‘Tot nu toe heeft hij zich een betrouwbaar bondgenoot getoond en ik denk dat wij hem een prijs kunnen bieden die Naïr nooit betalen kan: gratie en rehabilitatie. Overigens, ik denk ook niet dat Naïr meer zou willen bieden. Hij wil ons niet omkopen, hij wil ons vermorzelen. Laten we hopen dat dit opnieuw een fout van Naïr is.’ Erduban nam het woord. ‘Dit bericht zal als een lopend vuur door het kamp gaan. Ik denk dat het goed is als we vanavond nog de manschappen hierover inlichten. En morgen, Elasser, zul je naar de andere kampen moeten gaan om ook daar iedereen te informeren. Ze moeten het van ons horen en niet luisteren naar alle doemverhalen die ongetwijfeld rond zullen gaan. Jij moet het vertellen, want in jou hebben ze meer vertrouwen dan in ons, oude tovenaars.’ Elasser knikte instemmend, waarna de mannen die toespraak gingen voorbereiden. Zodra die klaar was werd een appel gehouden en vertelde Elasser de manschappen de nieuwste ontwikkelingen. Bodo verbaasde zich over het gejuich dat op ging nadat Elasser gezegd had dat Naïr opgetrokken was. ‘Voor de goden, voor Anthune, voor Ustahs, voor Atorro, wij zullen het kwaad verslaan,’ riepen de duizenden mannen en vrouwen in koor. Het klonk indrukwekkend. Twee dagen later, tijdens één van de vele avondsessies, verzocht Sardir Elasser hen ook in de strijd aan te voeren. ‘De door u bereikte vooruitgang is boven verwachting. De manschappen vertrouwen u. Als jullie je nu terugtrekken, zal dat het moreel van het leger schaden. En we kunnen veel, maar we hebben niemand van uw kaliber die u vervangen kan.’ Elasser knikte. Hij had zelf die conclusie ook al getrokken. ‘Ik zal het mijn vader voorleggen,’ antwoordde hij. Nog diezelfde avond vertrok een boodschapper naar Ustahs. Zeven dagen later kwam het antwoord. Elasser ontving de bode alleen in zijn tent. Later vertelde hij niet wat zijn vader geantwoord had, het enige dat hij zei was dat hij het leger ook in de strijd zou aanvoeren. Het bericht ging als een lopend vuurtje door de kampen en werd overal met gejuich ontvangen. ‘Ik word gek hier,’ brieste Elasser. ‘Zelfs als ik een scheet laat, vindt iedereen het fantastisch. Applaus alom. Snappen deze mensen niet dat ze maar vijftig procent kans hebben om het er levend af te brengen. Dat elke verkeerde beslissing van mij hen het leven kosten kan?’ Inderdaad was het moreel in het kamp indrukwekkend. Mannen en vrouwen waanden zich onoverwinnelijk. De discipline was onberispelijk, misdaden kwamen niet meer voor en niemand piekerde erover om te deserteren. Integendeel, nog steeds melden zich dagelijks tientallen nieuwe vrijwilligers aan en iedereen oefende zeer serieus. De vooruitgang was dan ook enorm. Legereenheden verplaatsten zich probleemloos en talloze scherpschutters en zwaardvechters waren opgeleid. Daarnaast werden ze volledig ondersteund door de lokale bevolking. Iedereen wist dat hier het juk van Naïr gebroken zou worden. ‘Zelfs de tovenaars geven geen weerwoord, Bodo. Alles, echt alles wat ik doe, vinden ze goed.’ ‘Als je toch al zeker bent van het applaus, doe dan wat je denkt dat je moet doen,’ zei Bodo. ‘Dan sta je in ieder geval zelf achter je keuze.’ Elasser gaf geen antwoord. Bodo was nu dagelijks op de ziekenboeg. Hij vond het er fascinerend. Van beide partijen leerde hij alles zij wisten was over geneeskunde. Waar tovenaars vooral met kruiden werkten, grepen de artsen uit Ustahs ook direct in. Zij opereerden en behaalden daarmee opzienbarende resultaten. Bodo vond de meeste voldoening in het verzorgen van de zieken. Hij was daar dan ook goed in. Erduban, die hem een tijdje bezig zag, zei hem dat hij de zieken rust gaf. ‘En dat is belangrijk, Bodo. Rust voor de vermoeiden en de zieken.’ Kores was vrijwel altijd in de ziekenboeg te vinden. ‘Dat militaire gedoe is niets voor mij, ik red liever levens dan dat ik het vernietig,’ hoorde Bodo hem eens zeggen tegen zijn leerlingen. Hij was een erg goede arts, zat er nooit naast in zijn diagnoses en schroomde niet om pijnlijke keuzes te maken. De zieken hadden veel vertrouwen in hem en door zijn deskundigheid dwong hij bij de Ustahshi veel respect af. Bodo leerde veel van hem, ondanks dat Kores hem zoveel mogelijk leek te ontwijken. De midzomernacht was al geweest. Het was warm, maar niet zo heet als in andere jaren. ‘De weergoden zijn met ons,’ zei men tegen elkaar. Dagelijks liep Bodo door de legerplaats en probeerde zieken onder de nieuwe vrijwilligers te herkennen. De vrouw viel Bodo meteen op. Ze was zeker tien jaar ouder dan Bodo en hoogzwanger. ‘Moeder, wat doet u hier?’ vroeg Bodo. ‘Vent, bemoei je je met je eigen zaken. Waar mannen zijn, verdien ik.’ Ze klopte daarbij op haar dikke buik. ‘De tijd van bijverdienen ligt ver achter je, lijkt mij’. ‘Kerel, wat ben jij groen. Ik kan altijd bijverdienen.’ ‘Hoe lang nog?’ ‘Nog een maandje.’ ‘Als het zover is, kom dan naar de ziekenboeg. Daar zal een bed voor je zijn. Beter dat, dan bevallen op een soldatenbrits.’ Ze lachte. ‘We zullen zien. Om dat te kunnen beoordelen moet ik toch eerst eens op een bed slapen. De soldatenbrits ken ik al, maar een bed…’ Hoofdschuddend liep Bodo verder. De vrouw werd populair in het kamp. Ze belichaamde het optimisme en de hoop van alle mannen en vrouwen. Bodo zag Ruben toen hij aan kwam rijden. Hij reed meteen door naar Elasser, sprong van zijn paard en gaf de teugels aan één van de mannen. Toen Bodo bij de tent aankwam, waren ze al in gesprek. Elasser, Ruben, Erduban en Sardir zaten aan de tafel, anderen, waaronder Loas, stonden om hen heen. Bodo ging bij de toehoorders staan en luisterde mee. Ruben gaf kort en zakelijk antwoord op de vragen die hem gesteld werden, terwijl hij ondertussen at en dronk. ‘Ze komen met velen, minstens twintigduizend man, ruiters, boogschutters, lansiers. Ze reizen langzaam, omdat zeker de helft te voet is. Het is dit keer geen roofexpeditie, maar een heel leger. Ook hebben ze blijden. De hele stoet is zeer lang en al van ver zichtbaar, want ze doen geen moeite om zich te verbergen. In dit tempo duurt het nog zeker vijfentwintig dagen voor ze hier zijn.’ Elasser knikte. Hij liet kaarten over de tafel uitrollen en zocht de plek waar Ruben op Naïr was gestuit. Hij wees met zijn vinger. ‘Nu zit hij zit nog daar, maar hij zal deze kant op trekken. Al is onze positie hier goed, een betere plek voor de confrontatie is hier,’ zei hij, en wees naar een plek vlak naast het Oude Woud. ‘Wij kunnen ons op de helling verschansen en hen van boven af aanvallen.’ Bodo keek naar de plek die Elasser gekozen had. Ze lag net buiten het Oude Woud, onge-veer een dagreis ten noorden van de plaats, waar zij eerder de beschutting van het bos verla-ten hadden op hun weg naar dit legerkamp. Het Oude Woud lag op een hoogvlakte en de door Elasser gekozen positie lag aan de rand daarvan. Daar begon de laagvlakte die zich eindeloos uitstrekte naar het westen en het noor-den. Ten zuiden van de door Elasser aangewezen plek lagen de heuvels waarin ze zich nu bevonden, een gebied vol rivierlopen, dalen en rotspartijen. De laagvlakte werd aan de oostkant begrensd door een geleidelijk oplopende helling. De top van de helling was een smalle onbegroeide strook die doorliep tot aan het Oude Woud. Uit de door één van de tovenaars gegeven toelichting begreep Bodo dat daar niets groeide vanwege de harde winden die een groot deel van het jaar vanuit de laagvlakte over de helling waaiden. De laagvlakte was bedekt door bos, geen oerbos, maar een bos met eiken, kastanjes en esdoorns en werd doorsneden door verscheidene wegen. Daardoor was het niet een ondoordringbare versperring en konden ze zich in geval van nood daarin terugtrekken. Soldaten uit beide legers zouden dit kunnen doen, maar Elasser zag het toch als een groter voordeel voor zichzelf dan voor Naïr. ‘Op de helling kunnen zijn ruiters niet uitrukken en zijn blijden zullen hem alleen maar hinderen.’ Op dat moment kwam Kores binnenhollen. Hij was buiten adem en zei niets, maar was zichtbaar geïrriteerd omdat de bespreking ondanks zijn afwezigheid toch begonnen was. ‘We breken morgen op, nieuwe legerplaatsen zijn al ingericht,’ vervolgde Elasser. ‘Waarom blijven we niet hier?’ vroeg Kores, ‘en waarom wist ik niets van deze verplaatsing?’ ‘U wist niets omdat ik u dit niet verteld heb,’ antwoordde Elasser. ‘Hoe minder mensen weten wat ik van plan ben, hoe beter het is. Daar is het terrein nog meer in ons voordeel. We kunnen vanuit de hoogte aanvallen terwijl Naïr vanuit de laagvlakte optrekt. Hier gaan we ons ingraven. Op deze locatie komen onze kampen te liggen en daar komt,’ zei Elasser, terwijl hij een plek halverwege de plaats waar hij zich met zijn strijders verschansen zou, aanwees, ‘de nieuwe ziekenboeg.’ Bodo begreep dat dat zijn toekomstige werkplek zou worden. Ook die plek was strategisch gekozen, veilig bovenop een heuvel van waar men de vijand van ver kon zien naderen. Vandaar naar de linies zou zeker een halve ochtend rijden zijn op een uitgerust paard.
Posted on: Sat, 28 Sep 2013 07:00:01 +0000

Trending Topics



Recently Viewed Topics




© 2015