Vandaag, detweeduizendendertien op verzoek van PAULUS LOUIS - TopicsExpress



          

Vandaag, detweeduizendendertien op verzoek van PAULUS LOUIS ODA VAN DE WAARSENBURG, hierna te noemen: eiser, procederend in persoon, die in deze zaak woonplaats kiest op het kantoor van Aarts & Van de Waarsenburg Advocaten/advocaat de heer mr. P.L.O. van de Waarsenburg, gevestigd te (6524 EH) Nijmegen, aan de Sint Annastraat 57, terwijl tevens woonplaats wordt gekozen te Amsterdam ter griffie van de Rechtbank Amsterdam, Afdeling privaatrecht, team kanton, GEDAGVAARD de naamloze vennootschap ING BANK N.V., hierna te noemen: gedaagde, gevestigd te (1014 BL) Amsterdam, aan de Haarlemmerweg 512, op welk adres de dagvaarding is uitgebracht, waarbij een afschrift is overhandigd aan: om op tweeduizendendertien om uur des middags, in persoon dan wel bij gemachtigde te verschijnen op de terechtzitting van de Rechtbank Amsterdam, Afdeling privaatrecht, team kanton. Deze terechtzitting zal gehouden worden in het gerechtsgebouw te (1076 AV) Amsterdam, aan de Parnassusweg 220. Gedaagde kan er ook voor zorgen dat een met redenen omklede schriftelijke conclusie van antwoord (in tweevoud) vóór die terechtzitting ter griffie van de Rechtbank Amsterdam, Afdeling privaatrecht, team kanton, wordt ingediend, of op die terechtzitting aan de kantonrechter wordt overhandigd. De conclusie van antwoord vermeldt de bewijsmiddelen waarover gedaagde kan beschikken ter staving van de gronden van haar verweer alsmede de getuigen die zij daartoe kan doen horen. Gedaagde dient tegelijkertijd een afschrift van het exploot van de dagvaarding te overleggen. De Rechtbank kan aan gedaagde, indien zij daarom vraagt, uitstel verlenen om een conclusie van antwoord in te dienen. Indien gedaagde niet zelf, of bij gemachtigde mondeling of schriftelijk antwoordt, noch om uitstel verzoekt, bestaat er de mogelijkheid, dat de Rechtbank de hierna omschreven vordering van eiser bij verstek zal toewijzen, tenzij de Rechtbank deze vordering onrechtmatig of ongegrond acht. Op deze terechtzitting zal op basis van de hieronder weergegeven feiten, de daarna volgende eis worden ingesteld: ALGEMEEN 1. Aan het uitbrengen van deze dagvaarding is onder andere het volgende vooraf gegaan: in 1968 speelde er in de Amerikaanse staat Minnesota een rechtszaak, aangespannen door advocaat Jerome Daly, die aanvocht de voorgenomen inbeslagname van zijn huis door de bank, die hem daarvoor ooit een geldlening tegen - uiteraard - rente had verstrekt. Dalys argument luidde: het hypotheekcontract tussen hem en de bank vereist dat eenieder wettig bezit – een goed dat, of een zaak die al existeert – moet inbrengen. 2. Daly maakte ook duidelijk dat het geld feitelijk geen eigendom van de bank was, omdat het – dat geld (Amerikaanse dollars) – uit het niets was gecreëerd, direct na het ondertekenen van het contract tussen hem en de bank. De rechtbankjury besliste, dat er daarom geen sprake was van een rechtsgeldige overeenkomst. De rechtbank verwierp de door de bank ingediende eis voor inbeslagname van het huis en Daly mocht daarin blijven wonen. 3. In deze situatie – banken creëren geld uit het niets – is tot op de dag van vandaag geen verandering gekomen. In tegenstelling tot anderen – niet-banken –, kan een bank geld – bijvoorbeeld een bedrag in euro’s – creëren, door dat in een computer aan te slaan, waarna die bank dat geld, door middel van een druk op de computerknop, aan een ander kan uitlenen (digitale geldtransfer), in ruil voor door die bank bedongen aflossing en rente. In dat kader refereert eiser onder andere aan: - dailypaul/87184/jerome-daly-the-man-who-humbled-the-federal-reserve ; - criminalbankingmonopoly.wordpress/montgomery-vs-daly/ ; - en.wikipedia.org/wiki/Martin_Mahoney . dailypaul/87184/jerome-daly-the-man-who-humbled-the-federal-reserve DE FEITEN 4. Op basis van een 21-10-2010 tussen eiser Van de Waarsenburg en gedaagde ING Bank gesloten overeenkomst (“overeenkomst van geldlening”), heeft gedaagde aan eiser verstrekt een bedrag van € 312.500,- (productie 1). 5. Ten tijde van het sluiten van de hiervoor aangehaalde overeenkomst, ging eiser er zondermeer van uit dat voormeld bedrag bij gedaagde aanwezig eigen vermogen en/of vreemd vermogen was. Deze gedachte werd op dat moment mede ingegeven door het feit dat gedaagde van hem verlangde, een substantiële rentevergoeding over een openstaand, door eiser van gedaagde betrokken geldbedrag, namelijk € 312.500,-. 6. Op grond van voortgeschreden inzicht, is eiser tot de conclusie gekomen dat gedaagde voormeld bedrag – deze € 312.500,- –, heeft gecreëerd door middel van het aanslaan van dat bedrag in een digitale gegevensdrager (computer). 7. Dat gedaagde voormeld bedrag op deze wijze heeft gecreëerd, is misschien nog tot daar aan toe, maar eiser kan zich niet verenigen met het feit dat gedaagde van hem, in verband daarmee, heeft bedongen een recht op rente (hypotheekrente), welk recht om diverse feitelijke en juridische redenen volstrekt niet in een redelijke en billijke verhouding staat tot de waarde van de inspanning die gedaagde zich daarvoor heeft moeten getroosten, namelijk € 312.500,- aanslaan in een digitale gegevensdrager, met daarnaast het verrichten van een beperkt aantal administratieve handelingen, mede indachtig de tot op heden door eiser tentoongespreide betalingsmoraal. Wat daar verder ook van zij, eiser ziet geen enkele rechtvaardiging voor het feit dat hij ongeveer 3 jaar (36 maanden) na contractsluiting, naast aflossing, al meer dan € 30.000,-, althans tienduizenden euros aan rente aan gedaagde heeft moeten afdragen, in ruil vóór het aanslaan van € 312.500,- in een digitale gegevensdrager en een beperkt aantal administratieve handelingen. 8. Geruime tijd na 21-10-2010 is het eiser tevens duidelijk geworden, dat het door gedaagde bedongen recht op rente, niet zozeer de verdienste is van gedaagde. Integendeel, dat vermeende recht van gedaagde is hoofdzakelijk te danken aan eiser, zijn onderpand – de met een recht van hypotheek belaste en door hem onderhouden woning – alsmede zijn arbeids- en verdienvermogen. Het was uitdrukkelijk ook deze combinatie – de verdienste van eiser –, die gedaagde de gelegenheid bood € 312.500,- aan te slaan in een digitale gegevensdrager. 9. Volgens onder anderen de heer dr. D.J. Bezemer, universitair hoofddocent, verbonden aan de faculteit Economie en Bedrijfskunde, van de Rijksuniversiteit Groningen, creëren banken geld uit het niets. Bezemer stelt onder meer het volgende vast: wanneer een bank een lening verstrekt, wordt er nieuw geld gecreëerd (bron: youtube/watch?v=F_7HIxCg4is). Ook drs. Ad Broere, econoom, heeft onder andere expliciet duidelijk gemaakt dat banken geld uit het niets creëren (bron: youtube/watch?v=SsxYth5wKFk; nota bene ongeveer vanaf 06:15 wordt de balans van gedaagde (ING) besproken, waarna de praktijk van geldschepping uit het niets, zonder een daaraan gekoppelde dekking (funding), tegen het licht wordt gehouden. Ook het bekijken van de prachtige website van onder anderen het jeugdige licht Ben Dyson, kan eiser ieder weldenkend mens van harte aanraden ( positivemoney.org/how-money-works/proof-that-banks-create-money/ ). 10. Terugkomend op de tussen eiser en gedaagde komende kwestie, merkt eiser op dat gedaagde voormeld bedrag ad € 312.500,-, niet als eigen vermogen of vreemd vermogen op de plank had liggen, voordat eiser zich bij haar meldde voor een geldlening, zoals hiervoor onderbouwd uiteen is gezet. In het hypothetische geval dat eiser ook met deze stelling een bok schiet vanwege de incorrectheid daarvan - quod, uitdrukkelijk non! -, ziet eiser een reactie van de zijde van gedaagde, op deze, volgens eiser wel correcte stelling, gaarne tegemoet. Gedaagde heeft eiser nimmer daarvan – lees: het niet beschikken over € 312.500,- – op de hoogte gebracht, noch heeft gedaagde kond gedaan van het feit dat eiser, zijn woning, zijn arbeidskracht en inkomsten genererend vermogen, een wezenlijk of constitutief vereiste was voor gedaagde, om de hiervoor bedoelde € 312.500,- uit het niets op haar balans te kunnen toveren. 11. Eiser heeft met voormeld bedrag een woning gekocht. Bovendien heeft eiser daarvan het genot, maar dat was vooral zijn verdienste. Gedaagde bracht € 312.500,- in existentie, bij de gratie van het bestaan van eiser, die zich in ruil daarvoor “beloond” ziet met de plicht aan gedaagde, over een reeks van jaren honderdduizenden euro’s aan rente te betalen, naast aflossing. Met aflossing an sich, heeft eiser geen probleem. Eisers probleem zit hem – nogmaals – in de op hem rustende renteverplichting jegens gedaagde. Zulks klemt te meer omdat gedaagde, in geval van onverhoopte financiële malheur aan de zijde van eiser, diens woning kan uitwinnen middels gedwongen (executoriale) verkoop daarvan. Daarbij blijft eiser jegens gedaagde aansprakelijk, in het geval er sprake is van een restschuld, zonder reddende parachute van de Staat der Nederlanden, of de belastingbetaler. Ziedaar het tweede en eveneens cruciale pijnpunt, dat eiser in deze procedure niet onbesproken kan en wil laten, mede in het kader van onder andere strijd met de redelijkheid en billijkheid, voortvloeiend uit de in zwang (geweest) zijnde praktijk van een nota bene van overheidswege – lees ook: mede door eiser – geredde bank als ING (gedaagde), om geld uit het niets te creëren, middels het aanslaan van een geldbedrag in een digitale gegevensdrager en daarvoor ook nog eens van een (destijds) in een staat van onwetendheid verkerende eiser te verlangen, exceptioneel en ongerechtvaardigd veel geld (winst), in de vorm van een exorbitant hoge rentevergoeding (naast aflossing). Dat verlangen van gedaagde, kan wellicht op zichzelf beschouwd begrijpelijk zijn - winst is winst! -, doch dat verlangen is - in Jip en Janneke taal - niet eerlijk. Immers, eiser, andere natuurlijke personen en (andere) bedrijven, moeten wel prestaties van wezenlijke waarde leveren, ter verkrijging van hun geld (euros). Dit in tegenstelling tot gedaagde, die zich kan bedienen van een computer, waarin zij een €-teken, met daarachter een cijfer kan aanslaan, waarna zij dat bedrag uit het niets als echt geld door kan sluizen naar een bankrekening. De houder van die bankrekening wordt dan geacht dat geld, tegen een veelal exorbitante rentevergoeding - over geld uit het niets nota bene - terug te betalen aan gedaagde. Laat gedaagde een goede reden noemen waarom haar bedrijf niet in staatshanden is. Als schot voor de boeg stelt eiser: omdat zij too big to fail is en in zekere zin leeft als die aristocratische vampier uit Transsylvanië, waarbij het gedronken bloed van mensen zou kunnen worden vervangen door: de arbeidskracht en het kapitaal van mensen, of diensten en zaken van wezenlijke waarde. Gedaagde mag best weten hoe treurig eiser het vindt, dat zij haar armzalige bestaan ontleent aan andermans levenskracht en doet alsof zij met haar geldgoocheltrucs, een wezenlijke bijdrage levert aan een betere wereld. Alsof eiser niet de gave heeft om een geldbedrag in een digitale gegevensdrager aan te slaan en dat te verkopen voor aflossing én rente. Eiser wil niet roomser zijn dan de paus, maar deze toestand zou eenieder te denken moeten geven. Leviticus 25:37: Onthoud dat goed: geen rente! Geef hem wat hij nodig heeft uit uw eigen beurs; probeer geen voordeel te behalen! Deze stelling is in zoverre achterhaald, dat deze eigenlijk zou moeten luiden: Onthoud dat goed: geen rente! Geef hem wat hij nodig heeft uit uw eigen beurs; probeer ook geen rentevoordeel te behalen door digitale geldcreatie uit het niets, laat helemaal staan door digitale geldcreatie uit het niets zonder dekking! 12. Wat daar verder ook van zij, gedaagde heeft eiser inmiddels expliciet gewezen op zijn contractuele verplichting om rente te betalen. Echter, gedaagde dient zich onder andere wel te realiseren dat zij vóór contractsluiting, jegens eiser in het geheel geen open kaart heeft gespeeld, wat betreft de wijze waarop zij het bedrag ad € 312.500,- in existentie zou brengen. Gedaagde heeft deze wetenschap, tot op de dag van vandaag, niet gedeeld met eiser, die ten tijde van de contractsluiting beslist niet op de hoogte was van de wijze waarop zij aan haar geld kwam, namelijk middels het aanslaan van € 312.500,- in een digitale gegevensdrager. Eiser is zonder meer bereid deze stelling als getuige onder ede te herhalen. In dat kader refereert eiser aan de volgende uitspraak van de gewezen grootindustrieel Henry Ford: “Als de massa snapt hoe het geldsysteem werkt, heb je morgen een revolutie.” Mede indachtig deze uitlating van Ford, had gedaagde eiser, van haar praktijk van digitale geldcreatie uit het niets op de hoogte moeten brengen. Bovendien had gedaagde van tevoren aan eiser moeten melden dat de afspraak ook zou zijn: mijnheer Van de Waarsenburg, wij geven u geld dat wij niet hebben, maar digitaal, zonder onderliggende dekking, uit het niets creëren, over welk geld wij van u een rentevergoeding verlangen, naast uw aflossingsverplichting, althans woorden van die strekking. 13. Eiser wilde graag weten hoe het de kennis van voormelde materie, van hen dichterbij het vuur is gesteld. Daarbij kwam eiser tot min of meer verrassende ontdekkingen. Deze ontdekkingen kwalificeert eiser als hoogst merkwaardig, omdat zelfs bankpersoneel niet weet, althans niet, of niet scherp genoeg voor ogen heeft, hoe het geld- en rentesysteem in elkaar steekt. Daarmee wil eiser ook benadrukken, dat het hem niet euvel kan worden geduid dat het hem ook in 2010 ontbrak aan kennis van de door gedaagde gevolgde werkwijze als hypotheeknemer en schepper van geld uit het niets, zonder onderliggende dekking, over welk geld zij wel een substantiële rentevergoeding verlangt. 14. Op 19-08-2013 heeft de heer F. Verkade, werkzaam als adviseur hypotheken, in dienst van gedaagde, aan eiser telefonisch het volgende medegedeeld (transcript deel van het gevoerde telefoongesprek): (Verkade) ”Op het moment dat een hypotheekaanvraag gedaan wordt…, laten we zeggen…, die drie ton is een mooi voorbeeld, eh… ING leent als bank geld uit op basis van spaargelden die vaststaan, want zo werkt het…, zo heeft het altijd gewerkt bij banken, kleine banken, grote banken. Banken hebben natuurlijk bepaalde kapitaal... Dat zit deels ook in spaargelden… Er wordt ook geld uitgeleend weer. Eh, in het verleden is het zo geweest dat banken, eh, nog wel eens, eh, een hypotheek gingen verstrekken, en, eh terwijl het geld, laten we het zo zeggen, er niet in spaargelden tegenover stond. Wat banken doen is dan, dan gaan banken onderling van elkaar lenen”: Ook tijdens dit telefoongesprek werd namens eiser met geen woord gerept over de wel degelijk door haar gebezigde praktijk van geldcreatie uit het niets. Tijdens voormeld telefoongesprek heeft eiser tegen de heer Verkade gezegd: “er is niet achteraf een funding gezocht?”, waarop Verkade heeft geantwoord: “zo ver reikt mijn kennis niet”. Absoluut helemaal niets ten nadele van Verkade, omdat eiser verheugd is over het feit dat hij wel bereid was de tijd te nemen om inhoudelijk antwoorden te geven op vragen. Wat daar verder van zij, op 21-10-2010 – datum contractsluiting – en ver daar na, wist eiser van toeten noch blazen wat betreft het onderwerp banken en de door haar gebezigde praktijk van geldcreatie (uit het niets), met daaraan gekoppelde stipulatie van het recht op rente. 15. Op 26-08-2013 heeft eiser gesproken met M. Paap, MSc, medewerker Informatiedesk bij de Nederlandsche Bank (DNB). Hierna volgt een deel van het transcript, van het tussen het tussen eiser en Paap gevoerde telefoongesprek: (Paap) “Nee, dat is dus uiteraard niet de bedoeling dat een bank zo even twee ton uit het niks, eh…, op zijn of haar balans zet. Kijk, zo, zo zit het systeem uiteraard niet elkaar. Op eisers vraag: “Ik kan er gewoon vanuit gaan dat ING Bank niet eerst geld creëert en pas later op zoek gaat naar een funding”, heeft Paap geantwoord: “nee, nee, zo, zo, zit het systeem niet in elkaar. Dat wordt zo niet gedaan”. Eiser bedankt Paap hartelijk voor zijn welwillende uitleg. Desalniettemin meent eiser, dat deze werkmethode – creatie van geld uit het niets, zonder onderliggende dekking –, door gedaagde wordt gehuldigd. Nogmaals, als gedaagde meent dat zulks niet klopt, dan verneemt eiser dat graag. 16. Bij schrijven d.d. 21-08-2013 is namens gedaagde gesteld: “Hoe ING de funding van gelden regelt, is geen zaak van de geldnemer.” (productie 2). Daartegen maakt eiser bezwaar, in dier voege dat ING in zijn geval de funding van gelden heeft geregeld, door eiser, zijn huis en zijn verdienvermogen als funding – onderpand – te gebruiken, op basis waarvan zij in de gelegenheid werd gesteld van € 312.500,- aan te slaan in een digitale gegevensdrager, waarvoor zij van eiser, als klap op de vuurpijl, een exorbitant hoge rentevergoeding verlangt. Dit naast de wetteloze praktijk van creatie van geld uit het niets, zonder bijbehorende onderliggende dekking. In de hiervoor aangehaalde brief is ook te lezen: “Met de hypotheekovereenkomst verplicht ING zich als hypotheeknemer en geldgever om het gevraagde hypotheekbedrag beschikbaar te stellen”. De waarheid wordt meer recht gedaan, als in plaats daarvan zou zijn geschreven: “Met de hypotheekovereenkomst verplicht ING zich als hypotheeknemer en schepper van geld uit het niets, om dat uit het niets geschapen geld, welk geld niet geënt is op een onderliggende dekking (funding), als gevraagd hypotheekbedrag beschikbaar te stellen, over welk uit het niets geschapen geld door ING een substantiële rentevergoeding wordt verlangd, naast aflossing”, althans woorden van die strekking. Eiser houdt gedaagde mede hoofdverantwoordelijk voor het ontstaan van de hoge huizenprijzen, daar zij vanwege de onder andere door haar gevoerde praktijk van geldcreatie uit het niets - daarop staat nog steeds geen wettelijke maat! -, daaraan een stevige en fundamentele bijdrage heeft geleverd. Naar de mening van eiser, rechtvaardigt ook dat feit beslist niet, dat gedaagde jegens eiser recht kan doen gelden op een meer dan redelijke en billijke rentevergoeding. 17. In haar brief d.d. 24-10-2013 (productie 3), verwoordt ING het door eiser bij zijn schrijven d.d. 22-08-2013 jegens haar ingenomen standpunt: “Uit uw relaas maken wij op dat u zich niet kunt vinden in de wijze waarop de financiële wereld in elkaar zit en functioneert. Het financiële systeem waarin banken als geldscheppende instelling een spilfunctie vervullen, is georganiseerd conform wettelijke richtlijnen en boekhoudkundige vereisten en staat onder toezicht van onder meer De Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten. Om als bank leningen te mogen verstrekken dient de bank aan liquiditeits- en solvabiliteitseisen te voldoen. Bovendien is in de wereld alom aanvaardt hoe de financiële markt functioneert en is georganiseerd. Het aanpassen van het financiële systeem zal door de wetgevers moeten worden geïnitieerd.” In voormelde brief van 24-10-2013, geeft gedaagde eiser bovendien te kennen: “U bent met het ondertekenen van de hypotheekakte waarvan de akte van geldlening deel uitmaakt, de verplichting aangegaan om de hypothecaire geldlening met de overeengekomen rentevergoeding terug te betalen. Wij zien op grond van hetgeen u stelt, geen aanleiding om af te wijken wat wij met u zijn overeengekomen.” 18. In deze kwestie draait het met name om de door gedaagde opgeworpen stelling: ”Om als bank leningen te mogen verstrekken dient de bank aan liquiditeits- en solvabiliteitseisen te voldoen. Bovendien is in de wereld alom aanvaardt hoe de financiële markt functioneert en is georganiseerd. Het aanpassen van het financiële systeem zal door de wetgevers moeten worden geïnitieerd.” (productie 3). 19. Om hem moverende redenen wenst eiser de discussie met betrekking tot de (non-)legitimiteit van de ook aan gedaagde gestelde liquiditeits- en solvabiliteitseisen (BIS Bazel I, II en III Akkoorden), welke eisen binnen de Europese Unie zijn geïmplementeerd onder de noemer Capital Requirements Directive(s) (zie onder andere: toezicht.dnb.nl/4/1/50-203922.jsp ), in deze procedure te laten voor wat hij is. Dat zit hem met onder andere in het gegeven, dat deze eisen onder andere niets zeggen over de wijze waarop gedaagde geld creëert en of er op het moment van geldcreatie sprake is van een onderliggende dekking (funding). 20. De discussie in verband met het feit, althans de gerede mogelijkheid dat gedaagde de hypotheek van eiser heeft gesecuritiseerd – lees ook: heeft doorverkocht aan investeerders -, waarvoor zij een flinke som geld heeft ontvangen, wil gedaagde voorwaardelijk aangaan. Hypotheeksecuritisatie – de verkoop van niet meer dan economisch eigendom -, staat op gespannen voet met artikel 5:1 lid 3 BW. Immers, gedaagde is slechts hypotheeknemer en wat het recht van hypotheek exact inhoudt, is duidelijk in de wet omschreven. Eiser daarentegen is eigenaar van de woning, waarop dat hypotheekrecht van gedaagde rust. Echter, als (juridisch) eigenaar - houder van het zakelijke eigendomsrecht -, heeft eiser wel het recht op de vruchten van de woningeigendom. Dat staat met zoveel woorden in artikel 5:1 lid 3 BW. Kortom: gedaagde mag misschien wel (in)direct het door eiser aan haar verleende hypotheekrecht securitiseren, maar de rechten die voortvloeien uit het juridische eigendomsrecht van eiser, mag gedaagde niet zomaar passeren. Meer concreet, securitisatie van de hypotheek van eiser, is onlosmakelijk verbonden met het (juridisch) eigendomsrecht van eiser, op grond van artikel 5:1 BW. Kortom: geen eigendomsrecht van eiser, betekent geen hypotheekrecht van gedaagde, betekent geen securitisatie door gedaagde. De woningeigendom van eiser geeft hem - niet gedaagde - recht op de vruchten - de securitisatieopbrengst - die uit die eigendom voortvloeien. In dit (voorwaardelijke) kader, beroept eiser zich op de in artikel 843a lid 1 Rv. neergelegde exhibitieplicht. Gedaagde moet over onder andere securitisatie van zijn hypotheek en daaruit voortkomende vruchten openheid van zaken geven, omdat eiser daarop, mede door toedoen van gedaagde, geen zicht op heeft. Artikel 843a lid 1 Rv. luidt: “Hij die daarbij rechtmatig belang heeft, kan op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn, van degene die deze bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft. Onder bescheiden worden mede verstaan: op een gegevensdrager aangebrachte gegevens.” Zoals hiervoor beschreven, komt het er volgens eiser op neer dat gedaagde zijn hypotheek, buiten zijn weten, mogelijk heeft gesecuritiseerd, met winstoogmerk. De daaruit voortvloeiende winst – een uit de juridische eigendom van eiser voortvloeiende vrucht – behoort eiser, geheel, althans deels toe, althans die vrucht behoort eveneens mitigerend te werken op de rentebetalingsplicht van eiser jegens gedaagde. 21. Zeker niet (juridisch) onbesproken wenst eiser te laten, de namens gedaagde ingenomen stelling: ”Bovendien is in de wereld alom aanvaardt (sic; PW) hoe de financiële markt functioneert en is georganiseerd. Het aanpassen van het financiële systeem zal door de wetgevers moeten worden geïnitieerd”. (productie 3). Immers, indien wordt uitgegaan van de premisse dat gedaagde ten tijde van het aanslaan van de hiervoor bedoelde € 312.500,- in een digitale gegevensdrager, voldeed aan de voor haar geldende liquiditeits- en solvabiliteitseisen, betekent dat nog geenszins dat in de wereld alom is aanvaard, hoe de financiële markt functioneert en is georganiseerd. Dit laatste klemt te meer, ook om de eenvoudige reden dat praktijk van het aanslaan van een geldbedrag in een digitale gegevensdrager, welk bedrag digitaal wordt uitgeleend, in ruil voor aflossing van dat bedrag, plus betaling van rente over dat bedrag, op zichzelf beschouwd geen verband houdt met een (pseudo-)wettelijk kader, in de vorm van aan gedaagde gestelde liquiditeits- en solvabiliteitseisen (Bazel I, II en III Akkoorden), die zijn gerold uit de koker van een niet-democratisch gelegitimeerd en gecontroleerd orgaan als de BIS. Daarmee wil eiser ook gezegd hebben dat het buitengewoon merkwaardig is, dat een bank zich jegens een andere rechtspersoon, of een natuurlijk persoon, kan bedienen van de kennelijk ongereguleerde en beslist niet alom aanvaarde praktijk van digitale geldcreatie uit het niets, zonder onderliggende dekking (funding), waarbij deze bank, naast terugbetaling van het digitaal uit het niets gecreëerde geld, tevens haar recht kan doen gelden op een rentevergoeding (=geldvergoeding) over nota bene geld dat zij uit het niets heeft gecreëerd. De “pijn” van eiser zit hem met name in het feit dat door een bank als gedaagde, over simpelweg uit het niets gecreëerd geld, een rentevergoeding wordt verlangd, waarbij volgens gedaagde de maatstaf is: ”Bovendien is in de wereld alom aanvaardt hoe de financiële markt functioneert en is georganiseerd. Het aanpassen van het financiële systeem zal door de wetgevers moeten worden geïnitieerd”. (productie 3). Dat zulks per se, of juist wel indruist tegen het rechtsgevoel dat alom in de wereld is aanvaard, behoeft wellicht geen nader betoog, maar zekerheidshalve zal eiser verderop in dit geschrift, dat nadere betoog wel afsteken. Overigens, de stelling van gedaagde, dat in de wereld alom is aanvaard hoe het financiële systeem functioneert, komt eiser als volslagen wereld- en wezensvreemd voor. Eiser stelt zelfs dat de huidige maatschappelijke tendens zich prima laat omschrijven als: wantrouwen in een volstrekt onvoldoende zelfreinigend financieel systeem, met – tot op de dag van vandaag – vele missers en schandalen. Typerend is onder andere de in 2013 gedane uitlating van Hans van der Noorda, CEO Banking Benelux van ING (gedaagde): “Om het vertrouwen van klanten weer te winnen, moeten we ons bedrijfsmodel echt opnieuw uitvinden. Met deze uitlating maakt gedaagde ook duidelijk hoe ik tegen haar aankijk en aan de andere kant maakt gedaagde daarmee duidelijk dat zij haar praktijk van geld verdienen op basis van geldcreatie uit het niets, zonder onderliggende dekking (funding), in ruil voor aflossing en rente over dat geld uit het niets - haar bedrijfsmodel -, ook niet meer ziet zitten ( ing/Ons-Bedrijf/Over-ons/Features-archief/We-hebben-heel-wat-bereikt-.....htm ). 22. Daarbij gaat eiser graag in op de door gedaagde te berde gebrachte stelling: ”Het aanpassen van het financiële systeem zal door de wetgevers moeten worden geïnitieerd.” (productie 3). Met deze stelling laat gedaagde blijken dat zij weet heeft van de buitenwettelijke wijze – eiser herhaalt: buitenwettelijke wijze – waarop zij haar praktijk uitoefent – op basis van een op belangrijke fronten achterhaald systeem, niet op basis van een wet –, namelijk het systeem of de praktijk van geldcreatie uit het niets, zonder onderliggende dekking (funding), in ruil voor aflossing en rente over geld uit het niets. Gelukkig heeft gedaagde daar ook tabak van. 23. De volgende, recente verklaring van drs. Ad Broere, econoom, maakt eiser tot de zijne. Deze verklaring vormt mede de basis van de onderstaande eis tegen gedaagde: (Broere) “Als een koper van een woning een contract sluit met de bank voor een hypothecaire lening dan vormt het contract een bezit van de bank, dat als vordering op de koper van de woning debet bij de activa wordt geboekt. Aan de andere kant, credit bij de schulden boekt de bank een fictief deposito met een bedrag gelijk aan de verplichting die de bank aan de koper van de woning heeft. Dus de initiële boeking betreft een creatie van geld dat er voordien niet was. Het is dus niet waar dat een bank moet wachten op een of andere funding in de vorm van spaargeld of een echt deposito of anderszins voordat het tot kredietverlening kan overgaan. Als de verkoper van de woning een rekening bij dezelfde bank heeft dan blijft de situatie op de balans dezelfde, namelijk een verschuiving van deposito van A naar deposito van B. Als de koper een rekening heeft bij een andere bank, dan heeft de bank een verplichting aan de andere bank. Omdat er dagelijks heel veel transacties plaatsvinden worden alle verplichtingen en vorderingen gesaldeerd. Het netto saldo dat overblijft wordt met centrale bank geld afgedekt. Dit geld komt niet in circulatie, maar dient er slechts voor om interbancaire vorderingen en verplichtingen af te wikkelen. Dit is de werkelijkheid. Dus er is geen sprake van dat een bank het geld uitleent dat door spaarders is toevertrouwd. Banken kunnen op deze manier onbeperkt geld scheppen. Het enige dat hen daarin afremt is de factor risico. Dit risico wordt hoger geacht in slechte economische tijden dan in voorspoedige. Dus zijn banken niet erg bereid om in slechte tijden geld uit te lenen, in het bijzonder als dat door de wijze mannen in streepjespakken als riskant wordt beoordeeld. Banken worden afgestraft voor teveel risico door een lage Tier ratio. Deze ratio is gebaseerd op het eigen vermogen gedeeld door het risicogewogen balanstotaal, waarbij risicoloze leningen niet worden meegeteld, leningen met meer risico een factor tussen 0 en 1 krijgen en zeer risicovolle leningen in zijn geheel moeten worden meegeteld. Dus, als de bank een eigen vermogen heeft van 4 en het balanstotaal is voor risicoweging 100, dan heeft de bank een normale solvabiliteit van 4%. Als door risicoweging de balans verkort wordt tot de helft dan is de solvabiliteit volgens de Tier ratio plotsklaps 8% geworden en voldoet de bank aan de regelgeving. Het is vanzelfsprekend nogal wat dat je op moment t een uitspraak kunt doen over het risico in al je vorderingen op het moment t+10. Zeker in dit tijdsgewricht is het een knap staaltje van kijken in de kristallen bol. Voor zover deze of gene moeite zou hebben met de werkelijkheid van geldschepping omdat dit op geen enkele opleiding wordt verteld, dan kan er worden gewezen op het feit dat er een grote mismatch is tussen de duur van toevertrouwde gelden, waarvan 80-90% binnen een maand opvraagbaar is en de duur van het uitgeleende geld, waarvan niet meer dan 10% binnen een maand opvraagbaar is. Dit houdt in, dat banken op het moment dat een contract wordt aangegaan voor een lening met een duur van 30 jaar er absoluut geen zekerheid is dat de dekking voor die lening er gedurende de gehele looptijd ook zal zijn. Puur gokwerk dus en de vraag doet zich voor of banken dan in staat zijn/gerechtigd zijn tot het aangaan van dit contract.” 24. Binnen dit bestek wint aan kracht, de volgende uitlating van de hiervoor gememoreerde Henry Ford: “Een onderneming die niets anders voortbrengt dan geld is een armzalige soort organisatie”. Deze uitlating geeft perfect weer hoe eiser tegen deze kwestie aankijkt. Eiser wijst verder nog op de volgende, voor zichzelf sprekende en nog zeer actueel zijnde citaten: “Banks lend by creating credit. They create the means of payment out of nothing.” (Ralph M. Hawtry, *1879 - Ɨ1975, voormalig minister van Financiën van Groot-Brittannië) en “(…) our whole monetary system is dishonest, as it is debt-based… We did not vote for it. It grew upon us gradually but markedly since 1971, when the commodity-based system was abandoned.” (Malcolm Ian Sinclair, geboren 1948, lid van het Britse Hoger Huis, 1997). Met deze stellingen is op zichzelf niets mis, doch deze gaan misschien voorbij aan het springende punt van eiser, dat als volgt kan worden geformuleerd: een bank – bijvoorbeeld gedaagde – creëert geld uit het niets en daarvoor en daarom verlangt zij daarover rente, welke rente niet in verhouding staat tot de prestatie die zij daarvoor hebben geleverd, welke prestatie – slechts – voortvloeit uit en is geënt op de (achterhaalde) en ook door gedaagde aangehangen stelling, dat in de wereld alom is aanvaard hoe de financiële markt functioneert en is georganiseerd. Laat thans eens en voor altijd duidelijk zijn het volgende punt: eiser did not vote for it, it grew upon eiser and eiser doesn’t want it anymore, met daarbij een dankende knipoog naar Ralph M. Hawtry en Malcolm Ian Sinclair. 25. De vice-president van de Federal Reserve Bank of New York, Alan R. Holmes, wond er in 1969 ook geen doekjes om, toen hij zei: ”In the real world, banks extend credit, creating deposits in the process , and look for the reserves later.” Met deze uitlating is Holmes “spot on”, in die zin dat gedaagde, (ook) in het geval van eiser eerst geld uit het niets heeft gecreëerd, waarna zij de reserve (funding) daarvoor, achteraf erbij heeft gezocht. Kortom, ook deze constatering geeft voer aan eisers stelling dat niet valt in te zien waarom gedaagde, jegens hem het recht op een meer dan kostendekkende rente over geld dat zij uit het niets heeft gecreëerd, in redelijkheid kan inroepen. 26. In dit kader refereert eiser tevens aan een interessant vonnis dat onlangs is gewezen tussen SNS Bank (geldgever) en de heer Joosten (geldlener), welk vonnis afkomstig is van de Rechtbank Oost-Brabant, Kanton ’s-Hertogenbosch d.d. 30-05-2013 (productie 4). Bijzonder veel aandacht trekt de daarin opgenomen rechtsoverweging 3. ”3 De beoordeling. 1. Joosten heeft niet bestreden dat hij een lening (in rekening-courant) heeft ontvangen van SNS Bank ten bedrage van € 17.188,35, althans dat dat bedrag nog als openstaand in rekening-courant resteert. 3.2. Het verweer van de gemachtigde van Joosten dat Joosten van het geleende bedrag geen euro heeft ontvangen, moet, in letterlijke zin, waarschijnlijk als juist worden aanvaard. Eveneens zal juist zijn dat de banken slechts bedragen van de ene rekening naar de andere overboeken zonder dat er in werkelijkheid een euro wordt verplaatst. En voorts zal juist zijn dat slimme economen een theorie hebben ontworpen op grond waarvan er op de een of andere (voor de leek ondoorgrondelijke) wijze dekking bestaat voor de bedragen die bij rekeninghouders op de rekening staan. In hoeverre die dekking daadwerkelijk bestaat en in hoeverre die theorie juist is, behoeft echter in dit geding niet te worden beoordeeld, om de volgende reden. 3.3. Joosten heeft namelijk, zo blijkt uit de bij dagvaarding overgelegde stukken, gebruik gemaakt van de hem door SNS Bank ter beschikking gestelde gelden (ook al was dat volgens de gemachtigde van Joosten een slechts zuiver theoretische, boekhoudkundige terbeschikkingstelling) door daarmee (kennelijk eveneens zuiver theoretische) betalingen te doen aan derden. Daarmee is (binnen het in de westerse wereld geldende juridische systeem, dat - toegegeven - op slinkse wijze aan het economische systeem is gekoppeld) op hem de plicht jegens SNS Bank komen te rusten om de hem (boekhoudkundig) ter beschikking gestelde gelden terug te betalen. Die terugbetaling behoeft echter niet te geschieden door daadwerkelijk euros naar SNS Bank te brengen, maar mag eveneens zuiver boekhoudkundig gebeuren door een overboeking van een rekening naar de rekening van SNS Bank. Binnen het heersende systeem bestaat namelijk (in principe) voor een zodanige overboeking dezelfde dekking als voor de overboeking die SNS Bank aan Joosten heeft gedaan. Deze dekking bestaat misschien niet daadwerkelijk, maar wel theoretisch, zolang iedereen, althans veruit de meeste mensen, vertrouwen hebben in het systeem. Tot op de dag van deze uitspraak is dat nog het geval, althans - zo moet dezer dagen een slag om de arm worden gehouden - de kantonrechter hebben nog geen andersluidende berichten bereikt.” 27. Wat eiser opvalt is, dat de kantonrechter zich in deze zaak niet heeft uitgelaten over de tussen partijen overeengekomen kredietrente, die niet moet worden verward met vertragingsrente en wettelijke rente, waarover de kantonrechter zich wel uitdrukkelijk heeft uitgelaten. Zie in dat kader ook de volgende passage onder rechtsoverweging 3.3: ”Daarmee is (binnen het in de westerse wereld geldende juridische systeem, dat - toegegeven - op slinkse wijze aan het economische systeem is gekoppeld) op hem de plicht jegens SNS Bank komen te rusten om de hem (boekhoudkundig) ter beschikking gestelde gelden terug te betalen.” Betoogd kan worden dat de kantonrechter aangeeft, dat op Joosten de plicht rust om de door SNS Bank digitaal uit het niet gecreëerde gelden – boekhoudkundig gecreëerde gelden – terug te betalen, maar de kantonrechter laat zich om hem of haar moverende redenen niet uit over het zit met de door Joosten te betalen, tussen hem en SNS Bank overeengekomen kredietrente (over dat geld uit het niets), welke kredietrente met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid een woekerrente van het zuiverste water is, hetgeen zich niet verdraagt met hetgeen eiser hiervoor te berde heeft gebracht. De woorden van de kantonrechter onder 3.3: Binnen het heersende systeem bestaat namelijk (in principe) voor een zodanige overboeking dezelfde dekking als voor de overboeking die SNS Bank aan Joosten heeft gedaan. Deze dekking bestaat misschien niet daadwerkelijk, maar wel theoretisch, zolang iedereen, althans veruit de meeste mensen, vertrouwen hebben in het systeem. De simpele vaststelling van eiser dat (ook) door de kantonrechter een heersend systeem als panacee voor een wezenlijk moreel en juridisch probleem naar voren wordt gebracht, zonder daaraan een nadere en afdoende juridische explicatie te koppelen, kan door eiser vooralsnog niet worden aanvaard. Eiser nodigt gedaagde uit aan te geven op welke wettelijke basis haar recht om geld uit het niets te mogen creëren is gestoeld - zo is zij ook in het geval van eiser te werk gegaan! -, waarbij gedaagde tevens mag aangeven waarop berust haar recht om eerst geld uit het niets te mogen creëren, nog vóórdat zij daarvoor de reserves (funding) heeft, omdat gedaagde in het geval van eiser op die wijze te werk is gegaan! STANDPUNT GEDAAGDE 28. Gedaagde: Uit uw relaas maken wij op dat u zich niet kunt vinden in de wijze waarop de financiële wereld in elkaar zit en functioneert. Het financiële systeem waarin banken als geldscheppende instelling een spilfunctie vervullen, is georganiseerd conform wettelijke richtlijnen en boekhoudkundige vereisten en staat onder toezicht van onder meer De Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten. Om als bank leningen te mogen verstrekken dient de bank aan liquiditeits- en solvabiliteitseisen te voldoen. Bovendien is in de wereld alom aanvaardt hoe de financiële markt functioneert en is georganiseerd. Het aanpassen van het financiële systeem zal door de wetgevers moeten worden geïnitieerd. (productie 3). 29. Gedaagde: “U bent met het ondertekenen van de hypotheekakte waarvan de akte van geldlening deel uitmaakt, de verplichting aangegaan om de hypothecaire geldlening met de overeengekomen rentevergoeding terug te betalen. Wij zien op grond van hetgeen u stelt, geen aanleiding om af te wijken wat wij met u zijn overeengekomen.” (productie 3). DE JURIDISCHE KWALIFICATIE 30. Vooraleer de door gedaagde jegens eiser gebezigde praktijk van geldcreatie uit het niets, in ruil voor daartegenover door eiser op te brengen, op zichzelf te rechtvaardigen aflossing en níet, althans niet zo zondermeer te rechtvaardigen rente over geld uit het niets, te toetsen aan de Nederlandse regelgeving, wenst laatstgenoemde deze praktijk eerst te leggen langs de verdragsrechtelijke meetlat. 31. De mede onder punt 22, bijna onderaan, beschreven (bank)praktijk van gedaagde, staat op gespannen voet met het beginsel van gelijkheid/non-discriminatie, zoals onder andere is neergelegd in artikel 1 van de (Nederlandse) Grondwet, artikel 14 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR), omdat een bank een bedrijf is dat in tegenstelling tot burgers, of andere bedrijven digitaal geld kan maken uit het niets, zonder onderliggende dekking (funding) en daarover ook nog eens winst, in de vorm van een meer dan kostendekkende rente verlangt van burgers, of andere bedrijven, die daar (wel) wezenlijke arbeid en/of wezenlijk kapitaal (tastbaar bezit/eigendom) tegenover moeten stellen. Dat riekt ook naar (verkapte) verboden dwangarbeid en slavernij (vide artikel 4 EVRM en artikel 8 IVBPR). 32. In nationaal wettelijk perspectief, beroept eiser zich jegens gedaagde ook op artikel 6:162 BW. Artikel 6:162 lid 1: Hij die jegens een ander een onrechtmatige daad pleegt, welke hem kan worden toegerekend, is verplicht de schade die de ander dientengevolge lijdt, te vergoeden; lid 2: Als onrechtmatige daad worden aangemerkt een inbreuk op een recht en een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, een en ander behoudens de aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond. In deze kwestie heeft gedaagde, voorafgaande aan de sluiting van de overeenkomst van geldlening, op 21-10-2010, eiser niet de op hoogte gebracht van de door haar gevoerde, kennelijk niet door een gecodificeerde regel aan banden gelegde, gevoerde praktijk van geldcreatie uit het niets, waardoor eiser schade heeft geleden in de vorm van de, sinds 21-10-2010 op hem rustende verplichting aan gedaagde een meer dan redelijke en billijke rentevergoeding daarvoor te betalen, indachtig artikel 3:12 BW juncto artikel 6:2 BW. Onder een redelijke en billijke rentevergoeding verstaat eiser: een gedaagde toekomende vergoeding van € 350,- (zegge: driehonderdenvijftig euro) per uur, exclusief Btw, voor de tijd die gedaagde stak in de creatie van geld uit het niets alsmede de tijd die gedaagde stak en steekt in de daarbij behorende administratieve handelingen. Daarmee maakt eiser duidelijk dat hij de beroerdste nog niet is. Belangrijk en herhaald punt: gedaagde is kennelijk wel gebonden aan gecodificeerde regels, die in eerste instantie afkomstig zijn van een niet-democratisch gelegitimeerd orgaan als BIS. Echter, er staat geen wettelijke maat op haar recht om geld uit het niets te mogen creëren, laat staan dat er een wettelijke maat staat op haar recht om over dat geld uit het niets rente te mogen vragen. Gedaagde wordt uitgenodigd aan te geven op welk wetsartikel berust, haar vermeende recht op geldcreatie uit het niets en op welk wetsartikel berust, haar vermeende recht op rente, over het door haar uit het niets gecreëerde geld. Tenslotte wordt gedaagde uitgenodigd inzichtelijk te maken, op welk wetsartikel berust, haar vermeende recht op geldcreatie uit het niets, in combinatie met haar vermeende recht om daar achteraf – daarna! – een dekking (funding) bij te zoeken. Deze werkwijze zoekt onder meer de grenzen op, of komt binnen de grenzen van valsemunterij (extensief geïnterpreteerd); zie in dat kader artikel 208 Sr. (valsemunterij; digitale valsemunterij!) en sylvestereijffinger/wordpress/inflatie-valsemunterij/ ). 33. Daarnaast heeft gedaagde, door eiser voorafgaande aan de sluiting van de overeenkomst van geldlening, op 21-10-2010, niet de op hoogte te brengen van de door haar, niet door enige gecodificeerde regel aan banden gelegde, gevoerde praktijk van geldcreatie uit het niets, zich ongerechtvaardigd verrijkt in de zin van artikel 6:212 BW. De dientengevolge door eiser geleden schade is een sinds 21-10-2010 door hem op te brengen rentevergoeding, die ruim ligt boven de door hem voorgestelde, door hem aan gedaagde te betalen rentevergoeding van € 350,- per uur, exclusief Btw, die mede indachtig de hiervoor te berde gebrachte feitenconstellatie, als meer dan redelijk en billijk kan worden aangemerkt. 34. Vanaf 21-10-2013 - datum contractsluiting -, beroept eiser zich jegens gedaagde ook op de redelijkheid en billijkheid in de zin van artikel 6:248 lid 2 BW. 35. Ter verdere onderbouwing van de onder de punten 31, 32 en 33 ingenomen stellingen, wenst eiser hierna de volgende punten over het voetlicht te brengen. Deze punten moeten worden gekwalificeerd als zijnde een feitelijke en juridische onderbouwing van de hiervoor door eiser aangehaalde rechtsgronden; de feiten en rechtsgronden, achter de onder de punten 31, 32 en 33 geponeerde rechtsgronden. 36. Eiser heeft bedrog gepleegd bij het aangaan van de overeenkomst van geldlening met eiser. Eiser is van mening dat gedaagde hem destijds willens en wetens in dwaling heeft gebracht. Gedaagde heeft opzettelijk voor eiser relevante, hiervoor vermelde informatie achtergehouden, waardoor eiser met gedaagde heeft gecontracteerd onder voor eiser ongunstige voorwaarden, hetgeen oplevert bedrog (artikel 3:44 lid 3 BW). De strafrechtelijke variant van onder andere civielrechtelijk bedrog is artikel 326 Sr. (oplichting). 37. Tevens is er, op basis van de hiervoor door eiser aangehaalde redenen, voor, ten tijde en na contractsluiting (op 21-10-2010), onmiskenbaar sprake geweest van eiser benadelend misbruik van omstandigheden die gedaagde kan worden aangerekend (artikel 3:44 lid 4 BW). 38. Anders heeft eiser (ook) gedwaald ten tijde van het aangaan van de leenovereenkomst met gedaagde (artikel 6:228 BW), waarbij al hetgeen hiervoor te berde is gebracht ook als hier herhaald en ingelast dient worden beschouwd. SCHADE 39. Het is eiser niet te doen om het geld, als wel om rechtvaardigheid, juridische genoegdoening, terugkeer van wezenlijke kennis, meer onbaatzuchtigheid, moreel besef en gezond verstand. Dit alles is naar de mening van eiser heden ten dage bij vele entiteiten ver te zoeken en dat neemt eiser niemand kwalijk. Wat daar verder ook van zij, het kan en mag niet zo zijn, dat gedaagde blijft wegkomen met haar manier van zaken doen, namelijk digitaal geld maken uit het niets en daarover ook nog eens winst, in de vorm van een meer dan kostendekkende rente verlangen van burgers, of van een ander bedrijf dan het bedrijf van eiser, welke entiteiten daar (wel) wezenlijke arbeid en/of wezenlijk kapitaal (tastbaar bezit/eigendom) tegenover moeten stellen. Er valt niets voor te zeggen gedaagde nog langer het genoegen of voordeel te gunnen van de praktijk van zoiets armoedigs en armzaligs als het voortbrengen van geld uit het niets, waarover ook nog eens rente moet worden opgebracht. Aan met name de praktijk van rentestipulatie (op basis van digitale geldcreatie uit het niets), ontbreekt elke economische, juridische, morele en sociale-maatschappelijke (meer)waarde en deze moet daarom met wortel en tak worden uitgeroeid. Hoe dan ook hoopt eiser op een brede maatschappelijke discussie over het onderwerp geldcreatie uit het niets (zonder onderliggende dekking) en het daarop gebaseerde recht op rente, ten gevolge waarvan vele individuen en samenlevingen letterlijk en figuurlijk over de kling zijn gejaagd. Het kan ook anders, prettiger, rechtvaardiger... Zie onder andere: telegraaf.nl/dft/goeroes/steenjakobsen/21307224/__Het_Chicago-plan__.html en mjvdl/2012/11/30/the-chicago-plan-revisited/ . Het Chicagoplan huldigt onder andere het systeem van volledig reserve bankieren, onder andere ter voorkoming van het ook door gedaagde aangehangen systeem van fractioneel roof- en cowboybankieren, waarbij het aantoonbaar vast staat dat een flink aantal entiteiten - mensen en bedrijven - kunnen fluiten naar hun centen. 40. Indachtig de door hem gecreëerde feitelijke en juridische basis, vordert eiser van gedaagde: een gemitigeerde schadevergoeding, welke aanzienlijk minder is dan de aanvankelijk voor ogen staande redelijke en billijke (netto) schadevergoeding ad € 7.500,- (te veel betaalde hypotheekrente tot 08-11-2013). Eiser stelt de hem toekomende gemitigeerde schadevergoeding vast op € 350,-, welke schade eiser, door toedoen van gedaagde, onder meer heeft geleden vanaf het (een) moment vóór het sluiten van de overeenkomst van geldlening (op 21-10-2010) tot op heden (08-11-2013), zonder dat eiser daarbij afstand doet van welk hem (later) toekomend recht dan ook. 41. Eiser laat vallen, de eis strekkende tot vergoeding van de proceskosten, wettelijke rente en nakosten. BEWIJS Zonder daartoe gehouden te zijn, biedt eiser aan zijn stellingen te bewijzen door alle middelen rechtens, meer in het bijzonder door middel van getuigen, waaronder hijzelf en drs. Ad Broere alsmede geschriften. MET CONCLUSIE: dat het U edelachtbare heer/vrouwe kantonrechter in de rechtbank, moge behagen om bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad: I. gedaagde, op basis van één of meer van de door eiser aangehaalde rechtsgronden, dan wel op andere rechtsgronden, te veroordelen tot betaling van € 350,- (zegge: driehonderdenvijftig euro), zijnde de gemitigeerde schadevergoeding als hiervoor bedoeld; II. de kosten van deze procedure te compenseren en wel zodanig, dat elk der partijen de eigen kosten draagt. -- Mr. P.L.O. van de Waarsenburg Advocaat AARTS & VAN DE WAARSENBURG ADVOCATEN
Posted on: Fri, 08 Nov 2013 19:51:50 +0000

Trending Topics



ic “The book is a labor of
GB Expansion: Get the sensational Vintage Disco single “Still On
Do everything in your power to help all those who want to learn,
.These pictures are my results improving my talent in doing make
/ política / partido dos trabalhadores Versão para

Recently Viewed Topics




© 2015